klas 4: taalverzorging alles oefenen 2 - spellen en formuleren

Taalverzorging bijhouden
Want... streven is om minimaal 3 van de 5 punten te halen bij taalverzorging van de schrijfopdracht.
(+ 6 punten voor inhoud en 2 voor conventies)
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 20 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging bijhouden
Want... streven is om minimaal 3 van de 5 punten te halen bij taalverzorging van de schrijfopdracht.
(+ 6 punten voor inhoud en 2 voor conventies)

Slide 1 - Diapositive

Week 3
HERHALING 
Theorie Spellen en formuleren

Slide 2 - Diapositive

Herhaling met zeer beknopte theorie
- Leestekens en hoofdletters
- Aan elkaar of los
- Tussenletters
-meervouden
-als/dan (trappen van vergelijking)
-verwijswoorden
-congruentie

Slide 3 - Diapositive

Zet leestekens en hoofdletters;
kom we gaan koffiedrinken bij starbucks stelde melissa voor

Slide 4 - Question ouverte

Zet leestekens en hoofdletters;
Casper zei ga je mee naar de vomar

Slide 5 - Question ouverte

Welk woord heeft onterecht een hoofdletter gekregen in de volgende zin:

Mevrouw De Boer heeft met Pasen een vrolijke Paasviering op school gehouden.
A
De
B
Jong
C
Pasen
D
Paasviering

Slide 6 - Quiz

CONGRUENTIE
Het onderwerp en de persoonsvorm hebben hetzelfde getal.
getal = enkelvoud of meervoud
Als je het verkeerd doet, is er sprake van incongruentie:
Het grootste deel van de clubs hebben te weinig vrijwiligers.



Theorie

Slide 7 - Diapositive

Is hier sprake van congruentie of incongruentie?Bijna tachtig procent van de Nederlanders noemt zich gelukkig.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 8 - Quiz

Is hier sprake van congruentie of incongruentie:
Het blijkt dat de jeugd in ons land tamelijk veel alcohol drinken.
A
Congruentie
B
Incongruentie

Slide 9 - Quiz

Kies het juiste het juiste onderwerp bij de pv;

- Alle leerlingen/ Iedereen uit de klas haalden een voldoende voor het Nederlands tentamen.

A
Alle leerlingen
B
Iedereen uit de klas

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste pv bij het onderwerp;

- De medici kon/ konden het niet een worden.

A
kon
B
konden

Slide 11 - Quiz

Voegwoorden
en-maar-want  --> normale woordvolgorde

de rest, zoals:
omdat,zodat,dus,terwijl --> woordvolgorde  veranderen
Theorie

Slide 12 - Diapositive

Maak van twee zinnen een samengestelde zin met het voegwoord en.
Over twee weken begint de proefwerkweek.
Dan hebben we geen les.
___

Slide 13 - Question ouverte

Maak van twee zinnen een samengestelde zin met het voegwoord omdat.
Ik kan niet lopen. Ik heb een gebroken been.

____

Slide 14 - Question ouverte

Maak van twee zinnen een samengestelde zin met het voegwoord maar.
Tessel heeft me uitgenodigd voor haar feest.
Ik kan woensdag niet.
_____

Slide 15 - Question ouverte

Verbeter;
- Morgen kom ik wat later op mijn werk, want moet ik eerst naar de tandarts

Slide 16 - Question ouverte

verwijswoorden
hun = nooit onderwerp
me = nooit bezittelijk voornaamwoord
met wie / aan wie / voor wie = personen
waarmee / waaraan / waarvoor = voorwerpen
Theorie

Slide 17 - Diapositive

verwijswoorden
Hij werkt veel netter dan mij / ik.
truc: zin langer maken, dan hoor je het:
dan mij ben / dan ik ben
Theorie

Slide 18 - Diapositive


Kies de juiste verwijswoorden.
Als ik jouw/jou versla met boksen, heb ik net zo vaak gewonnen als jou/jij.
A
jouw - jou
B
jouw - jij
C
jou - jou
D
jou - jij

Slide 19 - Quiz


Kies de juiste verwijswoorden.
Elza en Lisa denken dat hun/ze een leukere feestoutfit hebben dan ons/wij.
A
hun - ons
B
hun - wij
C
ons- wij
D
ze - wij

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord;

De schrijver van wie/ waarvan Tims moeder alle boeken gelezen heeft, is Tom Wieringa.
A
van wie
B
waarvan

Slide 21 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord;

Jan is naar de kapper geweest, dat/wat nodig was.
A
dat
B
wat

Slide 22 - Quiz

Kies de juiste woorden (onder elkaar)
- Onze tegenstanders waren sterker als/dan --- ons/wij.
- Kai krijgt minder zakgeld als/dan --- haar/ zij.
- Anna heeft net zo lang pianoles gehad als/dan --- hem/ hij

Slide 23 - Question ouverte

Piet heeft een mooiere telefoon
Jorik vindt Hasse niet zo aardig
Jullie hebben een groter huis
vinden je ouders je zusje liever
Jouw spreekbeurt was net zo interessant 
dan ik
als hem
dan wij
dan jou
als haar

Slide 24 - Question de remorquage

Welke zin in juist?
A
Tom kun beter zingen, maar volgens mij kun jij even goed dansen als hem.
B
Het meisje dat kampioen werd op de 100 meter, was nu eenmaal sneller dan jij.
C
Een groep kinderen kregen zwemles van de badmeester waarvan mijn moeder vroeger ook les gehad heeft.
D
Natuurlijk heb ik wel zin in het feest, maar kan er helaas niet naartoe.

Slide 25 - Quiz

samenstellingen
vuistregel: altijd aan elkaar schrijven ! 
soms een tussenletter -s voor de uitspraak: koning+dag
soms -en als het woord meervoud heeft op -en: boek+plank
soms -e als het woord géén meervoud heeft op -en
of als er maar één van is: maan+schijn
of als het een versterkend woord is: beer+sterk
of als er meervoud op -en + -s is: seconde+wijzer

Theorie

Slide 26 - Diapositive

Neem de zin over en verbeter;
- De strijdt om de landtitel wordt morgen middag beslist.

Slide 27 - Question ouverte

Noteer onder elkaar de fout geschreven woorden goed.

- Onze Zuid Afrikaanse vrienden komen volgend jaar hier naar toe.

Slide 28 - Question ouverte

Noteer (onder elkaar) de fout geschreven woorden goed.

- Sam en Lot hebben met zijn tweeën twee duizend euro in gezameld.


Slide 29 - Question ouverte

Maak samenstellingen van de volgende woorden?
bol + kweker beer + kop
zon + bril muis + val
noot + kraker station+ chef

Slide 30 - Question ouverte

meervouden (kort)
meestal +en of +s:   boeken / appels
soms 's bij lange klinkers: oma's / mango's / paraplu's 
maar let op: cafés / logés / 
bij woorden op y altijd een 's: pony's / lolly's
bij woorden op oy-ay-ey: cowboys / deejays / jockeys
klemtoon op laatste klank +ën : kopieën / melodieën
klemtoon niet op laatste klank + "n : bacteriën
Theorie

Slide 31 - Diapositive

Meervoud van criticus?
A
criticussen
B
critici
C
criticies
D
criteria's

Slide 32 - Quiz

Meervoud van toffee?
A
toffeeën
B
toffés
C
toffees
D
toffe's

Slide 33 - Quiz

Meervoud van idee?
A
ideeën
B
ideën
C
ideëen

Slide 34 - Quiz

Meervoud van lolly?
A
lollies
B
lollys
C
lolly's

Slide 35 - Quiz

Meervoud van café?
A
cafees
B
cafeeën
C
cafés
D
cafee's

Slide 36 - Quiz