BSR 12/11 2ha Formuleren §4

  • Maak opdracht 1  op blz. 240-241 
      in tweetallen.
  • Log alvast in op LessonUp
     (de code staat linksonder in beeld).

§4 Voorbeelden gebruiken

Startopdracht:
timer
4:00
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

  • Maak opdracht 1  op blz. 240-241 
      in tweetallen.
  • Log alvast in op LessonUp
     (de code staat linksonder in beeld).

§4 Voorbeelden gebruiken

Startopdracht:
timer
4:00

Slide 1 - Diapositive

  • Je weet hoe je kunt variëren in je woordgebruik en zinsopbouw. 
  • Je kunt voorbeelden gebruiken om je tekst aantrekkelijker en duidelijker te maken.
Lesdoelen

Slide 2 - Diapositive

Je kunt variëren in woordkeuze door gebruik te maken van ... en ....

Slide 3 - Question ouverte

§3 Zinsopbouw
De meeste zinnen hebben de volgende opbouw:
onderwerp - persoonsvorm - ander zinsdeel (OPA)
De leraar (OW) geeft (PV)
de uitleg (A). 
Alleen maar OPA-zinnen te gebruiken, maakt een tekst saai. Je moet dus niet alleen variëren in woordkeuze, maar ook in zinsopbouw.

Slide 4 - Diapositive

§3 Zinsopbouw
Zo varieer je in zinsopbouw:
  • Kies naast OPA ook de andere volgorde: APO.
  • Maak zo nu en dan een vraagzin: POA.
  • Gebruik (in teksten waar dat kan), ook de gebiedende wijs (PA).

Slide 5 - Diapositive

Welke zinsopbouw?

Is een graphic novel iets ander dan een stripboek?
A
OPA
B
POA
C
APO
D
PA

Slide 6 - Quiz

"Ik zag in de trein reizigers met gekke mondkapjes."
Verander de zinsvolgorde van bovenstaande zin.
Welke afkorting hoort bij jouw zin? Typ deze erachter.
(OPA- APO- POA)

Slide 7 - Question ouverte

Waarom zou het belangrijk zijn om voorbeelden in een tekst te gebruiken?

Slide 8 - Question ouverte

§4 Voorbeelden
gebruiken
Een tekst (of presentatie) wordt leuker en duidelijker als je voorbeelden gebruikt. Met een voorbeeld leg je een moeilijk woord uit of maak je een situatie duidelijk. Een voorbeeld kan kort zijn (een aantal woorden), maar ook lang (een hele alinea). 


Slide 9 - Diapositive

§4 Voorbeelden
gebruiken
Voorbeelden moet je aankondigen.
Dat kun je doen met signaalwoorden: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, als, denk maar aan.... 

Het aantal jonge rokers is de laatste jaren flink gedaald. Als we bijvoorbeeld kijken naar het aantal rokende scholieren, zien we dat er in 1999 veel meer scholieren rookten dan in 2020.


Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Vidéo

''Het gaat al jaren slecht met de meeste weidevogelsoorten in Nederland. Cijfers van het CBS toonden vorig jaar aan dat bijvoorbeeld het aantal grutto's, scholeksters en veldleeuweriken steeds verder daalt.''

Aan welk signaalwoord herken je dat er voorbeelden worden gegeven?

Slide 12 - Question ouverte

''Het gaat al jaren slecht met de meeste weidevogelsoorten in Nederland. Cijfers van het CBS toonden vorig jaar aan dat bijvoorbeeld het aantal grutto's, scholeksters en veldleeuweriken steeds verder daalt.''

Waar worden voorbeelden van genoemd?
A
Cijfers van CBS
B
vogels
C
weidevogelsoorten
D
grutto's

Slide 13 - Quiz

Vul de zin aan met drie duidelijke voorbeelden.

Karel wil in de dierentuin graag kijken bij de wilde dieren, zoals ..., ... en ....

Slide 14 - Question ouverte

Vul de zin aan met drie duidelijke voorbeelden.

De eerste mobiele telefoons werden vooral gebruikt om te bellen en te sms'en. Nu denken we aan ..., ... en ....

Slide 15 - Question ouverte

Wat?
Cursus 6 Formuleren: §4 Voorbeelden gebruiken.
Opdracht 1, 2, 3 en 4 (blz 240-241).
Hoe?
Zelfstandig of in tweetallen. Overleg fluisterend.
Hulp
4 B's.
Tijd
Vijftien minuten.
Waarom?
Om te oefenen met formuleren.
Klaar?
Keuze uit online oefening of opdracht 5
(blz. 241).
Oefenen met paragraaf 4.
timer
15:00

Slide 16 - Diapositive

In onderstaande zinnen staan voorbeelden. Noteer ze. Noteer ook waar het voorbeelden van zijn.
1. Aan de Dakar Rally doen vervoermiddelen mee als auto’s, vrachtwagens en motoren.
2. In de schuur staat een heleboel tuingereedschap: een schop, een hark en een schoffel, en ook een grasmaaier en een bladblazer.
3. Er zijn steeds meer middelen voor minder mobiele ouderen. Denk maar aan rollators, trapliften en scootmobielen.
4. Als je je trekkerstentje ontgroeid bent, zijn er andere mogelijkheden om te ‘kamperen’, bijvoorbeeld een chalet of een glampingtent.
Oefenopdracht
timer
3:00

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

  • Je weet hoe je kunt variëren in je woordgebruik.
  • Je kunt variëren in zinsopbouw. 
  • Je kunt voorbeelden gebruiken om je tekst aantrekkelijker en duidelijker te maken.
Lesdoelen

Slide 19 - Diapositive

Neem deel onze LessonUp klas
Wat kun je hier vinden?
  • LessonUps
  • Video's
  • Handige websites 

Klassencode
u2ha: ihcqy
u2aha: byxfa

Slide 20 - Diapositive