LJ1 - Hoofdstuk 3 recap

• Engels
• Middelbare school
• vmbo lwoo
• Leerjaar 1

Welcome!

Today:

1. Toets komende dinsdag
2. Grammar recap
3. Tijd voor oefenen/vragen

Aanwijzen

die mensen= .........people

1. these
2. those
3. this
4. that

deze tafel = ......... table

1. these
2. those
3. this
4. that

dat huis = ........ house

1. these
2. those
3. this
4. that

(dichtbij) ____ dress

1. this
2. that
3. these
4. those

Use: this, these, that, those:

I want .... books over there.

1. this
2. these
3. that
4. those

this, that, these, those

... colours look beautiful on you!

1. This
2. That
3. These
4. Those

.... is your pen over there on the desk.
.... is my pen here

1. This, This
2. That, That
3. This, That
4. That, This

... balloons here are nicer than .....ones over there.

1. Those, these
2. These, those
3. This, that
4. That, this

Use: this, these, that, those:

I want .... books over there.

1. this
2. these
3. that
4. those

Grammatica:

Hoe maak je de present simple? 

In bijna alle gevallen gebruik je gewoon het hele werkwoord:

Sleep - eat - dance - play - love - run

bv.  You eat too much

Alleen bij He/She/It komt er een:  +s 

He/she/it :eat +s -> He/she/it eats

He/she/it : Sleep +s -> He/she/it sleeps

Hoe maak je de present simple? 

Alleen bij He/She/It komt er een:  +s 

He/she/it :eat +s -> He/she/it eats

He/she/it : Sleep +s -> He/she/it sleeps

Voorbeeld

Het werkwoord rennen: Run

I run home - Ik ren naar huis.

You run home - Jij rent naar huis.

He runs home - Hij rent naar huis

She runs home - Zij rent naar huis.

It runs home - Het rent naar huis.

We run home - Wij rennen naar huis.

You run home - Jullie rennen naar huis.

They run home - Zij rennen naar huis.

Voorbeeld

Het werkwoord dansen: Dance

I dance at home - Ik dans thuis.

You dance at home - Jij danst thuis.

He dances at home - Hij danst thuis

She dances at home - Zij danst thuis.

It dances at home - Het danst thuis.

We dance at home - Wij dansen thuis.

You dance at home - Jullie dansen thuis.

They dance at home - Zij dansen thuis.

Werkwoord: sleep
He .... a lot

1. sleep
2. sleeps
3. slep

Werkwoord: sleep
We .... a lot at home

1. sleeps
2. sleep

Werkwoord: sleep
You .... a lot at work

1. sleep
2. sleeps

Werkwoord: work
He .... a lot

1. work
2. works

Werkwoord: sleep
She .... a lot

1. works
2. work

Werkwoord: love
I .... many people

1. loves
2. love

Werkwoord: love
He .... many people

1. loves
2. love
3. lovs

Werkwoord: love
It .... many people

1. loves
2. lovs
3. love

Question tags

 Question tags zijn de korte vragen die je regelmatig terugziet aan het einde van een Engelse zin. Je zou ze kunnen vertalen met "toch?", "hè?" of "of niet?"

Question tags

NL: 

'Jij bent 14 maart jarig, of niet?'

'Zij is arts, toch?'

1. controlevraag

2. uitnodiging tot antwoorden

TAG QUESTIONS:
Als de zin bevestigend (+) is, dan is de tag question....

1. ook bevestigend (+)
2. ontkennend (-)

Question tags 

Na een bevestigende zin ( + ),

komt een ontkennende ( - ) en andersom.

You're at school, aren't you?

He can't hear me, can he?

Hi there, it's Sharon, isn't it?

Question tags 

1. Kijk naar de normale zin: is die positief (+) of negatief (-)?
2. Schrijf bij een positieve zin de negatieve vorm van het werkwoord achter de zin 
   Schrijf bij een negatieve zin de positieve vorm van het werkwoord achter de zin.

You aren't hungry,

Thomas works fulltime,

We could help,

are you?

doesn't he?

Couldn't we?

Question tags

Question tag is een aangeplakte vraag.

- als de hoofdzin - is, is de question tag + en andersom.

- je gebruikt het onderwerp en werkwoord.

Verbindt de vraag aan de juiste tag.

Kies de correcte tag.
Sue can't dance, ....

1. can she?
2. can't she?
3. couldn't she?
4. could she?

Verbindt de vraag aan de juiste tag.

Kies de correcte tag.
He is your brother, ....

1. is he?
2. can't he?
3. isn't he?
4. doesn't he?

Tags met hoofdwerkwoorden

You like him, liken't you?   

We sing every day, singn't we?

-------------------------------------------------------------------------------------

•  In dat geval roep je de hulp in van het (hulp)werkwoord TO DO              (do/does/did) 

You like him, don't you?         We sing every day, don't we?

You don't know, do you?        He doesn't understand, does he?

You liked him, didn't you?     She didn't do her homework, did she? 

You don't love him, 

Practice

1. https://www.perfect-english-grammar.com/present-simple-exercise-7.html
2. https://www.perfect-english-grammar.com/present-simple-exercise-7.html
3. https://www.perfect-english-grammar.com/present-simple-exercise-14.html

Practice

1. https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/questions/question_tags3.htm
2. https://www.englisch-hilfen.de/en/exercises/questions/question_tags.htm
   
3. https://www.englisch-hilfen.de/en/complex_tests/question_tags/index.php