Herhaling theorie Bouwstenen

  Nederlands
Herhaling 
Bouwstenen 01 t/m 08
Wat weet jij nog?
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

  Nederlands
Herhaling 
Bouwstenen 01 t/m 08
Wat weet jij nog?

Slide 1 - Diapositive

Inhoud van de les
-Alle hoofdstukken worden kort behandeld door middel van quizvragen.
 
Belangrijk:
- Wat gaat goed?
- Wat gaat minder goed?
- Waar ga je dus je tijd nog aan besteden?

Slide 2 - Diapositive

Welke van deze vier tekstsoorten is een voorbeeld van een instructieve tekst? (01)
A
Column
B
Nieuwsbericht
C
Recept
D
Reclametekst

Slide 3 - Quiz

Welk tekstfragment komt uit een informatieve tekst? (01)
Tekst A
Zet daarom de borstel schuin, onder een hoek van ongeveer 45 graden, op de overgang van tandvlees naar tand. Probeer de haratjes zachtjes in de ruimte tussen de tanden en kiezen te duwen, maar voorkom geen druk op de borstel.
Bron: www.tandartssmile.nl
Tekst B
Wetenschappers van de Amerikaanse Harvard Universiteit hebben het voor elkaar gekregen om door middel van laserstralen stamcellen te activeren. Die stamcellen gingen vervolgens aan het werk om met opzet gemaakte gaatjes te repareren. Twaalf weken later was er nieuw tandbeen aangemaakt. De gaatjes waren weg.
A
Tekst A
B
Tekst A en B
C
Tekst B

Slide 4 - Quiz

Lees het fragment. Uit wat voor soort tekst komt het fragment?
(Kies: betogende, informatieve, instructieve of verhalende tekst) (01)
Tekst
De jonge Brit is gegroeid van verlegen singer-songwriter tot heuse rocker. Enkele nieuwe nummers zijn voller, sneller en slaan soms over in spannende bluesrock. Dit maakt de set dynamisch; bovendien gaat het hardere materiaal hem prima af. (LdJ)

Slide 5 - Question ouverte

Stel, je bent in gesprek met de eigenaar van een zonnebankstudio en je stelt de volgende vraag.
'Het is toch helemaal niet goed voor je huid om onder de zonnebank te gaan?

Wat voor soort vraag is dit? (01)
A
Open vraag
B
Gesloten vraag
C
Controlevraag
D
Suggestieve vraag

Slide 6 - Quiz

Lees de twee stellingen.
A) Het onderwerp beschrijft in één zin waar een tekst over gaat.
B) De hoofdgedachte vind je meestal in de titel, inleiding of het slot. (02)
A
A is waar
B
B is waar
C
A en B zijn waar
D
A en B zijn niet waar

Slide 7 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van een betoog? (02)
A
De argumenten van de schrijver
B
Het standpunt van de schrijver.
C
De mening van de schrijver en zijn belangrijkste argument
D
De mening van de schrijver.

Slide 8 - Quiz

Bekijk de tekst. Wie beschrijft de hoofdgedachte van de tekst?
Rens: Teleportatie
Rolf: TU Delft bewijst: teleportatie mogelijk (02)
A
Rens
B
Rolf

Slide 9 - Quiz

Welke functie heeft de inleiding? 
Verbind elke voorbeeldzin met de functie van een inleiding. (03)
Aandacht trekken van de lezer
Onderwerp introduceren
Informatie geven over de opbouw
Kennen jullie dat experiment waarin je een paar Mentos-snoepjes in een fles cola laat vallen?
Je leest eerst over de geschiedenis van chocola, dan over de cacaoboom en tot slot over de productie van chocola.
Dit werkstuk gaat over moestuinen.

Slide 10 - Question de remorquage

Bekijk de tekst.
Is het de inleiding, de kern of het slot van de tekst?(03)
A
inleiding
B
kern
C
slot

Slide 11 - Quiz

Wat betekent ongeveer het tegenovergestelde? (03)
ongeconcentreerd
minimaal
Vast
Zelf doen
uitgeblust
focussen
optimaal
Flexibel
Uitbesteden
Vitaal

Slide 12 - Question de remorquage

Welk signaalwoord past bij een
doel - middelverband? (04)
A
zodat
B
daarnaast
C
doordat
D
omdat

Slide 13 - Quiz

Ik heb heel hard gefietst, .... ik heb toch de trein gemist.
Welk signaalwoord moet je hier invullen? (04)

Slide 14 - Question ouverte

Welk verband geeft het woordje 'maar' aan? (04)
A
tijd
B
oorzaak-gevolg
C
reden
D
tegenstelling

Slide 15 - Quiz

Als baas ben je ondergeschikt aan je werknemers.
Ondergeschikt: goed of fout gebruikt? (05)
A
Goed
B
Fout

Slide 16 - Quiz

Ik heb de toets relatief goed gemaakt: ik had alle antwoorden fout!
Relatief: goed of fout gebruikt? (05)
A
Fout
B
Goed

Slide 17 - Quiz

Hoofdzaken
Bijzaken
Anekdotes
Voorbeelden
Grapjes
Onderwerp
Belangrijkste informatie

Slide 18 - Question de remorquage

Wat heb je als je alle hoofdzaken in één zin samenvat? (05)
A
Een samenvatting van bijzaken
B
De hoofdgedachte
C
Het onderwerp

Slide 19 - Quiz

Bekijk het krantenbericht. Lees de zin 'De schelpen zijn wat kleiner, maar ze zijn goed gevuld'.
Hoofdzaak of bijzaak? (05)
Krantenbericht
A
Een hoofdzaak
B
Een bijzaak

Slide 20 - Quiz

Een drogreden is een argument dat...
(06)
A
informatie bevat die niet waar is.
B
geen goede onderbouwing is voor het standpunt.

Slide 21 - Quiz

Een argument waarin je aanvoert dat iets nodig is, omdat het altijd zo gegaan is, noem je een ... (06)
A
verkeerd autoriteitsargument
B
beroep op traditie
C
een persoonlijke aanval
D
generalisatie

Slide 22 - Quiz

Zo formuleren dat anderen je niet tegen durven te spreken, noem je (06)
A
een persoonlijke aanval
B
verkeerde vergelijking
C
ontduiken van de bewijslast
D
beroep op traditie

Slide 23 - Quiz

Op basis van weinig gegevens een conclusie trekken, noem je een (06)
A
verkeerde vergelijking
B
generalisatie
C
verkeerd autoriteitsargument

Slide 24 - Quiz

Welke drogreden is dit?
'Getrouwde mensen leven langer, dus je kunt maar beter trouwen.' (06)
A
cirkelredenering
B
generalisatie
C
onjuiste oorzaak-gevolgrelatie
D
ontduiken van de bewijslast

Slide 25 - Quiz

Lees de instructie voor het kweken van tomaten.
De tekst is een voorbeeld van een ... (06)
Tekst
A
betrouwbare tekst
B
onbetrouwbare tekst

Slide 26 - Quiz

Bekijk de tekst nogmaals.
De tekst zou waardevoller worden als er argumenten/afbeeldingen bij geplaatst worden. (07)
Tekst
A
argumenten
B
afbeeldingen

Slide 27 - Quiz

Lees het fragment.
Wat is de hoofdgedachte van de eerste alinea? (08)
Tekst
A
De wolf is door drie verschillende mensen in de gemeente gespot.
B
Deze week is in Twente een wolf gezien.
C
De wolf komt uit Duitsland.

Slide 28 - Quiz

Lees het fragment nogmaals.
Wat is de hoofdgedachte van de tweede alinea? (08)
A
De wolf staat bekend als levensgevaarlijk en bloeddorstig.
B
Het zijn vooral kleine, zwakke dieren die ten prooi vallen aan de wilde viervoeter.
C
We hoeven niet bang te zijn voor de wolf.

Slide 29 - Quiz

Zo, dat waren alle hoofdstukken.
Viel het je mee of tegen?
0: Ik vond het super moeilijk
10: Ik vond het makkelijk
0100

Slide 30 - Sondage

En nu:
- Oefenen met de hoofdstukken die je tegenvielen
- Extra lezen opdrachten maken

Slide 31 - Diapositive