LJ1+LJ2 6.3 deel 2

• Mens & Maatschappij
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

	Vak: Mens en Maatschappij Hoofdstuk: 6.3 deel 2
1.	Lesopening
2.	Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doel
3.	Arrangementen + mini-check
4.	Instructie
5.	Begeleid inoefenen
6.	Zelfstandig werken
7.	Evaluatie

1. Lesopening

LJ 1: Pak je boek van M&M en laat deze nog even dicht op je tafel liggen.

LJ 2: Pak je boek van M&M en open deze op blz 67. Lees de theorie zelfstandig door op blz. 67/68. Hierna probeer je opdracht 5 eens te maken. 

Huiswerkcontrole

2. Lesdoel + leergebiedoverstijgende doel

Aan het einde van de les:

- weet je dat de hoogte van het landschap invloed heeft op de temperatuur;

- begrijp je hoe seizoenen ontstaan en kun je uitleggen welke invloed seizoenen op de temperatuur hebben.

Leergebiedoverstijgend doel:

Samenwerkend leren:

- Past zijn gedrag aan terechte kritiek van een medeleerling. 

- Onderhandelt en maakt afspraken met anderen in een team om en gemeenschappelijk doel te behalen. Kan het groepsbelang voor het eigen belang zetten.

3. Arrangementen + Mini-check

Verdiept arrangement (gemiddeld een 8 of hoger): Jessica

Je mag zelfstandig aan de slag met opdracht 7 t/m 12 op blz. 67 t/m 69

Iedereen doet mee met de mini-check!

Welke vier seizoenen zijn er?

Hoe verder je naar boven gaat op een berg, hoe warmer het wordt.

1. Juist
2. Onjuist

Hoeveel graden daalt de temperatuur wanneer je 1000 meter omhooggaat?

1. 10 graden
2. 6 graden
3. 3 graden
4. 9 graden

Wie maakt wat:

Had je alle vragen goed: dan mag je zonder instructie beginnen aan de opdracht 7 t/m 12 op bladzijde 67 t/m 69

De rest doet mee met de instructie. 

Hoogteligging & temperatuur

Hoe hoger, hoe kouder.

De hoogste delen van een berg hebben geen planten meer. Daar is het te koud. 

Op sommige bergtoppen ligt altijd sneeuw. Dit noem je eeuwige sneeuw. 

Seizoenen

• Seizoenen ontstaan doordat de aarde draait. 

• Noordelijk halfrond: zon staat in de zomer hierop gericht. 
• Zuidelijk halfrond: zon staat in de winter hierop gericht.

5. Begeleid inoefenen

--> Intensief (alle vragen van de mini-check fout)

Je maakt samen met de leerkracht opdracht 8 en 9

De rest gaat aan de slag met opdracht 7 t/m 12 op blz. 67 t/m 69

6. Zelfstandig werken

Je maakt zelfstandig opdracht 7 t/m 12 op bladzijde 67 t/m 69

Ben je klaar?

Dan kijk je de opdrachten na.

Daarna maak je de verdiepingsopdrachten op blz 71

1. Lesopening

LJ 2: Doe je boek even dicht en kijk mee in lessonup

2. Lesdoel + Leergebiedoverstijgende doelen

Aan het eind van deze les:

- begrijp je waarom een visum belangrijk is voor migranten; 

- kun je uitleggen wat de overeenkomsten zijn tussen koloniale migratie, gezinsmigratie en kettingmigratie. 

Leergebied overstijgende doelen:

Samenwerkend leren:

- Past zijn gedrag aan terechte kritiek van een medeleerling. 

- Onderhandelt en maakt afspraken met anderen in een team om en gemeenschappelijk doel te behalen. Kan het groepsbelang voor het eigen belang zetten.

3. Mini-check

Verdiept arrangement (gemiddeld een 8 of hoger):

Niemand 

Iedereen doet mee met de mini-check!

Wat betekent het begrip:
Een visum

1. Een vergunning om in een land te wonen
2. Een speciale vergunning om een land binnen te komen.
3. Een vergunning om in een land te werken.
4. Een identiteitsbewijs.

De vrouw en kinderen van Kamal kwamen later naar Nederland dan hij.
Hoe noemen we dat?

1. Gezinsasiel
2. Kettingmigratie
3. Gezinsmigratie
4. Koloniale migratie

Hoe noem je de migratie van mensen uit curaçao die in Nederland komen wonen?

1. Koloniale migratie
2. Kettingmigratie
3. Gezinsmigratie

Wie maakt wat:

Had je alle vragen goed: dan mag je zonder instructie beginnen aan de opdracht 5 t/m 9 op blz. 67 t/m 69

De rest doet mee met de instructie. 

Naar de EU?

Mensen uit bijvoorbeeld Afrika proberen de EU in te komen

Hiervoor heb je een visum nodig, anders ben je illegaal..

Een visum is een officieel bewijs dat je in een land mag blijven. 

Een kwart van de inwoners van Nederland heeft een migratieachtergrond.  

Veel Inwoners zijn van de vroegere kolonies, namelijk  Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen.

 

Deze groep migranten noem je: 

• koloniale migranten
  

Andere groepen Nederlanders met een migratieachtergrond zijn:
  

• mensen die naar Nederland kwamen voor werk (economische reden)
   
• achterblijvers die goede verhalen hoorden over Nederland, deze vorm van migratie noem je kettingmigratie
   
• mensen die zich bij hun gezin wilden voegen (sociale reden), dit noem je gezinsmigratie

 

5. Begeleid inoefenen

--> Intensief arrangement: Alle vragen van de mini-check fout:

Je maakt samen met de leerkracht opdracht 9, 14 en 16.

6. Zelfstandig werken

LJ1: Je maakt zelfstandig opdracht 7 t/m 12 op bladzijde 67 t/m 69

LJ2: Je maakt zelfstandig opdracht 5 t/m 9 op blz. 67 t/m 69

Ben je klaar?

Dan kijk je de opdrachten na.

LJ1 + LJ2: Daarna maak je de verdiepingsopdrachten op blz. 71

7. Evaluatie LJ1

Hoe ging de les? Zijn er opdrachten waar je moeite mee had?

Heb je nog ergens vragen over? 

- weet je dat de hoogte van het landschap invloed heeft op de temperatuur?

- begrijp je hoe seizoenen ontstaan en kun je uitleggen welke invloed seizoenen op de temperatuur hebben?

7. Evaluatie LJ2

Hoe ging de les? Zijn er opdrachten waar je moeite mee had?

Heb je nog ergens vragen over? 

- begrijp je waarom een visum belangrijk is voor migranten; 

- kun je uitleggen wat de overeenkomsten zijn tussen koloniale migratie, gezinsmigratie en kettingmigratie. 

Huiswerk & Toetsen

Huiswerk LJ1: 

Donderdag 6 april

6.3 opdracht 7 t/m 12

Huiswerk LJ2: 

Donderdag 6april

6.3 opdracht 5 t/m 9

Toetsen LJ1: 

Toetsen LJ2: