Cette leçon contient 10 diapositives, avec diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Lesson 6.2 GRAMMAR
Lesdoel:
Je weet wat de past simple is
Je weet wat de present perfect is
Slide 1 - Diapositive
Wat is de Past simple
De verleden tijd noemen we in de Engelse taal de past simple
In deze les behandelen we drie dingen:
wanneer gebruik je de past simple, hoe maak je de past simple en wat zijn de uitzonderingen van de past simple?
Slide 2 - Diapositive
Wanneer gebruik je de past simple?
Let op: present simple gebruik je wanneer we het hebben over:
feiten
gewoonten
en dingen die we met regelmaat doen.
I play tennis ------dit doe je met regelmaat, dat is een feit
Slide 3 - Diapositive
Maar wat als je vorige week hebt getennist?
Hoe zeg je dat?
Slide 4 - Diapositive
I played tennis last week.
dit is de past simple
let op de signaalwoorden die de tijd aangeven
Slide 5 - Diapositive
Hoe maak je de past simple?
Basisregel voor het schrijven van de past simple:
schrijf -ed achter het werkwoord
Slide 6 - Diapositive
Uitzonderingen
werkwoorden eindigend op -e, krijgen alleen -d erachter
werkwoorden eindigend op -c, krijgen -ked erachter
werkwoorden eindigend op -y, met medeklinker ervoor, krijgen -ied
Slide 7 - Diapositive
Vul de juiste werkwoordsvorm in de past simple in in de zin
Ferdinand ...............................(to shout) to my best friend.
My brother and I .................. (to laugh) a lot.
Sarah often .............( to walk) her dog.
Slide 8 - Diapositive
DUS: de past simple gebruik je:
Als je wilt zeggen dat iets in het verleden is gebeurd (en geëindigd), gebruik je de past simple (onvoltooid verleden tijd - o.v.t.). Regelmatige werkwoorden (regular verbs) in de past simple eindigen op -ed of -d. Onregelmatige werkwoorden (irregular verbs) hebben in de past simple eigen vormen.