Examen schrijven 24 -25

Examen schrijven 24 -25
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Examen schrijven 24 -25

Slide 1 - Diapositive

Uit hoeveel opdrachten bestaat het examen schrijven?

Slide 2 - Question ouverte

Hoeveel tijd van tevoren moet je aanwezig zijn op je examen?

Slide 3 - Question ouverte

Hoeveel tijd heb je voor je examen schrijven?

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de aanhef in een e-mail?

Slide 5 - Question ouverte

Je schrijft een e-mail aan de klantenservice van Belmobiel.nl. Hoe begin je de e-mail?
A
Geachte Belmobiel,
B
Beste mevrouw/heer,
C
Beste lezer,
D
Hallo!

Slide 6 - Quiz

Waar of niet waar:
een sollicitatie e-mail is een formele e-mail
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Je hebt een e-mail geschreven. Hoe sluit je de e-mail goed af?
A
Met vriendelijke groet, Jan Steen
B
Met vriendelijke, groet, Jan Steen
C
Met vriendelijke groet Jan, Steen
D
Met vriendelijke, groet Jan steen

Slide 8 - Quiz

Als jullie een verslag zouden moeten schrijven over deze les wat zou je dan bij de inleiding schrijven?

Slide 9 - Question ouverte

Hoe ziet de opbouw van een verslag eruit?

Slide 10 - Question ouverte

Wat zet je altijd onderaan het verslag?

Slide 11 - Question ouverte

Het invullen van een formulier.

Wat is waar over het invullen van een formulier?
A
Bij een formulier kies je zelf welke velden je wilt invullen
B
Een formulier moet je altijd helemaal invullen
C
Bij het invullen van een formulier moet je in ieder geval de verplichte velden invullen
D
Bij een formulier hoef je alleen maar vakjes aan te vinken

Slide 12 - Quiz

Als je een formulier invult zie je vaak dit symbool *.

Welke betekenis heeft * op een formulier?
A
niet verplicht invullen
B
verplicht invullen
C
onnodige informatie

Slide 13 - Quiz

Wat is kun je invullen bij burgelijke staat?
A
Gehuwd/ ongehuwd
B
Nationaliteit
C
Je werkervaring als burger
D
De talen die je spreekt

Slide 14 - Quiz

Wat is je IBAN-nummer?
A
bankrekeningnummer
B
identiteitsnummer
C
rijbewijsnummer
D
DigiD-nummer

Slide 15 - Quiz

Wel cijfer denk jij te gaan halen voor je examen?

Slide 16 - Question ouverte