Taalvariatie Traject 6

Taalvariatie
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Taalvariatie

Slide 1 - Diapositive

Waar denk je aan als je het woord 'taalvariatie' hoort?

Slide 2 - Carte mentale

Er zijn 3 verschillende taalvarianten van het Nederlands. Welke zijn dat?

Slide 3 - Question ouverte

Taalvarianten
1. Standaardnederlands 
= standaardvariant van het Nederlands die geldt als norm
2. tussentaal
= omgangstaal met zowel kenmerken van het Standaardnederlands als van dialect 
3. dialect
= een plaatselijke, lokale vorm van het Nederlands
 

Slide 4 - Diapositive

Heb jij nog een kop koffie voor mij?
Edde nog een zjat kaffe veu maai?
Ebde gij nog een taske koffie voor mij? 
 
Standaardnederlands
tussentaal
dialect

Slide 5 - Question de remorquage

Welk dialect herken je?
A
Brugs
B
Gents
C
Brussels
D
Antwerps

Slide 6 - Quiz

Welk regiolect
herken je?
A
Antwerps
B
Limburgs
C
Kempisch
D
Oost-Vlaams

Slide 7 - Quiz

Welk regiolect
herken je?
A
Brussels
B
Oost-Vlaams
C
Antwerps
D
West-Vlaams

Slide 8 - Quiz

Welk gevolg van taal(variatie) herken je op deze cartoon? 

Slide 9 - Diapositive

Inclusie en exclusie door taal
Taal(variant) kan ervoor zorgen dat je wel of niet tot een groep behoort 
= inclusie / exclusie door taal

Vb. West-Vlaamse vrienden spreken dialect, maar jij niet
→ je kan de gesprekken moeilijk volgen én je kan niet meepraten

Vb. Jij en je vrienden spreken straattaal/ jongerentaal → jullie vormen een hechte groep. Buitenstaanders begrijpen jullie echter niet (volledig).

Slide 10 - Diapositive

Sociolect

Slide 11 - Diapositive

Wat is een sociolect?

Slide 12 - Question ouverte

Sociolect
= taalvariant die typerend is voor bepaalde sociale groep

1. Groepstaal
= eigen aan bepaalde sociale groep vb. op basis van leeftijd, geslacht, ...
→ onderscheid zich vooral op vlak van woordenschat
→ vb. Jongerentaal, mannentaal, vrouwentaal, studententaal, …

2. Vaktaal
= terminologie die eigen is aan een bepaalde vak/beroep
→ vb. Geologen, taalkundigen, pedagogen, medici, advocaten, computerspecialisten
→ vaktaal met specifieke vaktermen = vakjargon

Slide 13 - Diapositive

Tot welk vakjargon behoort deze tekst?
“Edelachtbare, de verdachte werd gezien op de plaats delict. Bovendien heeft het onderzoek toch al genoeg belastend materiaal laten bovendrijven?"
A
Medische sector
B
Rechtbank en advocatuur
C
Informatica
D
Politiek

Slide 14 - Quiz

Tot welk vakjargon behoort deze tekst?
"“De AEX-index in Amsterdam noteerde aan het einde van de ochtend 1,1 procent lager op 444,89 punten. De MidKap verloor 1,2 procent tot 648,02 punten. De graadmeters in Londen, Parijs en Frankfurt verloren 0,4 tot 0,9 procent.” (Het Nieuwsblad, 2016)
A
Medische sector
B
Rechtbank en advocatuur
C
De beurs
D
Informatica

Slide 15 - Quiz

Toepassing: vlog- Supercontent

Slide 16 - Diapositive

Identitaire functie van taal
Taal heeft niet enkel een communicatief doel. 

Taal geeft ook informatie over: 
  • de plaats waar je vandaan komt
  • je leeftijd
  • of je man of vrouw bent
  • ....

Je past je taalgebruik bovendien aan aan de situatie waarin je je bevindt. 

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Gezinsjargon

Slide 19 - Diapositive

Etnolinguïstiek
Kinderwoord van het jaar (2017) = ewa ja 

Slide 20 - Diapositive

Wat vond jij het leukste / het meest interessant aan deze les?

Slide 21 - Question ouverte

Extra: bookwidgets Smartschool
Maak de bookwidgets over taalvariatie op Smartschool die bij het vak Nederlands staan.

Slide 22 - Diapositive