Grammaire H chapitre 2 (woord vervangen door il/elle/ils/elles + herhaling rest grammatica)

Aujourd'hui
1. Een woord vervangen door il, elle, ils of elles
2. Herhalen werkwoorden op -er
3. Herhalen bijvoeglijke naamwoorden
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui
1. Een woord vervangen door il, elle, ils of elles
2. Herhalen werkwoorden op -er
3. Herhalen bijvoeglijke naamwoorden

Slide 1 - Diapositive

Een woord vervangen door il, elle, ils of elles
(pagina 85)
Eerst in het Nederlands:
Paul woont in Parijs --> hij woont in Parijs
Het huis is mooi --> Het is erg groot
Simone fietst iedere dag naar school --> Zij is sportief

Slide 2 - Diapositive

Nu in het Frans
Paul est Français --> Il habite à Paris
La maison est belle --> Elle est grande
Mon appartement est nouveau --> il est super!
Paul et Simone habitent à Paris --> Ils habitent dans un appartement

Slide 3 - Diapositive

Even oefenen:
J'ai un chien. ... s'appelle Simit
A
Il s'appelle Simit
B
Elle s'appelle Simit
C
Ils s'appellent Simit
D
Elles s'appellent Simit

Slide 4 - Quiz

Mes copines habitent à Bruxelles. ... habitent loin de moi

Slide 5 - Question ouverte

Mariam et Amir aiment travailler ensemble. ... sont des amis

Slide 6 - Question ouverte

Mon appartement est beau. ... est très grand

Slide 7 - Question ouverte

Nu even herhalen:
Het werkwoord op -er (présent = tegenwoordige tijd)
Hoe werkte dit ook al weer?

Slide 8 - Diapositive

Vul de juiste vorm van het werkwoord (présent) in:
Elle (donner) un cadeau

Slide 9 - Question ouverte

Nous (donner) un cadeau (présent)

Slide 10 - Question ouverte

Vous (aimer) le coca? (présent)

Slide 11 - Question ouverte

Ils (aimer) le coca (présent)

Slide 12 - Question ouverte

tu (habiter) où? (présent)

Slide 13 - Question ouverte

Nu de bijvoeglijk naamwoorden
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord past zich aan aan het zelfstandig naamwoord
Het bijvoeglijk naamwoord staat achter het zelfstandig naamwoord maar er zijn uitzonderingen:
bon / beau / grand / nouveau / petit / vieux --> vóór het zelfstandig naamwoord
Er zijn onregelmatige bijvoeglijke naamwoorden:
bon / bons / bonne / bonnes
beau / beaux / belle / belles
nouveau / nouveaux / nouvelle / nouvelles
vieux / vieux / vieille / vieilles

Slide 14 - Diapositive

Even oefenen:
Ik heb een nieuwe jurk
A
j'ai une nouveau robe
B
j'ai une nouvelle robe
C
j'ai une robe nouveau
D
j'ai une robe nouvelle

Slide 15 - Quiz

wij hebben een zwarte hond
A
nous avons un noir chien
B
nous avons un noire chien
C
nous avons un chien noir
D
nous avons un chien noire

Slide 16 - Quiz

zij wonen in een oud huis
A
ils habitent dans une vieux maison
B
ils habitent dans une vieille maison
C
ils habitent dans une maison vieux
D
ils habitent dans une maisons vieille

Slide 17 - Quiz

zij hebben 3 kleine konijnen
A
Elles ont trois petit lapins
B
Elles ont trois petits lapins
C
Elles ont trois petite lapins
D
Elles ont trois petites lapins

Slide 18 - Quiz