week 6: project

OP3 week 5: project
BLLSTR238B
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
ProjectMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 15 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

OP3 week 5: project
BLLSTR238B

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vandaag
Nakijken introductie opdracht
6-fasenmodel
Aan de slag aan je opdracht

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 3 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Definitiefase
Randvoorwaarden: waar moet je je aan houden (en kun je vanuit het project absoluut niet veranderen)? 

Functionele wensen: wat moet het resultaat kunnen of doen? 
Gebruikerswensen: welke eisen stellen gebruikers aan het resultaat? Oftewel, wat zijn de wensen van de personen/organisaties die het resultaat straks gaan gebruiken?  

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ontwerpfase
Oog voor detail
Je maakt je brainstorm concreet

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Ontwerpfase

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Voorbereidingsfase
Taakverdeling
Planning
Draaiboek

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Draaiboek
Wat is een draaiboek?

Waar gebruik je het voor?

Slide 10 - Diapositive

Wat is een draaiboek? 
een algemene benaming voor een medium/communicatiemiddel, dat refereert aan een gebeurtenis, script of evenement, waarin tot in detail beschreven staat wat er gebeuren moet, welke middelen daarvoor nodig zijn en wie welke taken heeft.

Waarom gebruik je een draaiboek?
bv:
- vooraf de werkzaamheden goed in beeld krijgen
- wie heb je allemaal nodig
- wat heb je allemaal nodig
- op het moment zelf de regie goed kunnen voeren, gaat alles nog volgens planning?
Onderdelen draaiboek - de 5 W's
1. WAAROM
2. WIE
3. WAT
4. WAAR
5. WANNEER

Slide 11 - Diapositive

1. WAAROM? Voor welke gelegenheid bv.? Naar aanleiding van de gevonden reden(en) bepaal je wat voor een activiteit je gaat organiseren.
2. WIE? Voor wie, welke leeftijdsgroepen wil je een activiteit gaan organiseren?
3. WAT? Wat doen? Dit heeft te maken wat voor een doelgroep c.q. leeftijdsgroep je voor ogen hebt. 
4. WAAR? Als je weet wat voor een activiteit voor wie gaat organiseren moet je gaan plannen waar je deze activiteit kunt gaan houden. Houdt hierbij rekening met de doelgroep. 
5. WANNEER? Je moet hierbij rekening houden met bijv.: (School)vakanties, beschikbaarheid van de accommodatie zelf, wordt er nog meer georganiseerd op dat moment? En houd rekening met de voorbereidingstijd die je nodig hebt!
6. WELKE manier? Hoe en op welke manier ga jij deze activiteit op dat tijdstip in die accommodatie met deze groep mensen organiseren? 
De eerste vijf W’s zijn snel te beantwoorden. Maar hoe je de activiteit gaat organiseren gaat niet zo snel. Daar komt veel meer bij kijken! Hier kom ik in de volgende sheet op terug. 
7. WAT daarna? Als de activiteit afgelopen is, is de organisatie nog niet afgelopen. Want er moet nog opgeruimd worden, maar het nabespreken (evalueren) van de activiteit is eigenlijk nog belangrijker. Waarom? Omdat je n.a.v. de evaluatie weer kunt leren voor een volgende keer. Kom ik straks op terug. 
Een begroting maken

Een begroting is een voorspelling van de toekomst. Wat gebeurt er als....?

Begroting: Te verwachte inkomsten en uitgaven voor de langere termijn

Budget: Het geld wat je kunt besteden op de kortere termijn.
Is het geld op, dan heb je pech en moet je het zuinig aan doen.




Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

FrisFruit
2, 4 t/m 9

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions