present perfect herhaling

Grammatica H3  herhaling
aan het einde van de les kan je:
- de present Perfect toepassen
- bijvoeglijke naamwoorden in het Engels toepassen

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Grammatica H3  herhaling
aan het einde van de les kan je:
- de present Perfect toepassen
- bijvoeglijke naamwoorden in het Engels toepassen

Slide 1 - Diapositive

Present perfect:
Wanneer gebruik je de present perfect?
A
het is in het verleden gebeurd en nu nog steeds bezig/relevant.
B
bij feiten, gewoontes en regelmaat.
C
wanneer het nog moet gaan gebeuren.
D
als het nu gebeurt.

Slide 2 - Quiz

PRESENT PERFECT:
Welk werkwoord is ALTIJD aanwezig in de present perfect?
A
do of does
B
am of are
C
have of has
D
was of were

Slide 3 - Quiz

Present Perfect:

Wat is de regel van de present perfect?
A
ww+ ed
B
shit = ww+s
C
am/are/is + ww+ing
D
have/has + ww+ED/ 3e rijtje onregelmatige werkwoorden

Slide 4 - Quiz

welke zin staat in de present perfect?
A
I bought a dog
B
I have bought a dog
C
I buy a dog
D
I am buying a dog

Slide 5 - Quiz

Welke zin staat in de Present Perfect?
A
My cat finally caught the mouse.
B
His cat hasn't caught a mouse since last year.
C
My dog never catches anything.
D
Did you get caught?

Slide 6 - Quiz

gebruik de Present Perfect

Where ___________ your keys?
A
have you left
B
did you leave
C
do you leave
D
have you leave

Slide 7 - Quiz

gebruik de present perfect

She ___________ her homework already
A
did
B
have done
C
has done
D
does

Slide 8 - Quiz

Vul de present perfect in:

We ________( learn) the present perfect

Slide 9 - Question ouverte

vul de present perfect in

she _____(always, to think) that santa was real

Slide 10 - Question ouverte

Adjectives... Wat waren dat ook alweer?
A
Werkwoorden
B
Bijvoegelijke naamwoorden
C
Bijwoorden
D
Voorzetsels

Slide 11 - Quiz

Identify the two adjectives.
A
unreasonable
B
suspend
C
sympathetic
D
exception

Slide 12 - Quiz

waar hoort de adjective?

she has a (1) phone (2)
A
1 new
B
2 new
C
1 newly
D
2 newly

Slide 13 - Quiz

waar hoort de adjective?

he is (1) driving (2)
A
1 quick
B
1 quikly
C
2 quickly
D
2 quickly

Slide 14 - Quiz


She runs (fast)
A
fasst
B
fastily
C
fastly
D
fast

Slide 15 - Quiz


The..........criminal.
A
violent
B
violently

Slide 16 - Quiz

Adjectives and adverbs
He dances ......
A
wonderful
B
wonderfully

Slide 17 - Quiz

Adjectives and adverbs
She sings.....
A
beautiful
B
beautifully

Slide 18 - Quiz

Adjectives/adverbs:
Tom is.....
A
extremely talented
B
extreme talented

Slide 19 - Quiz

Adjectives and adverbs
The garden is .....
A
beautiful
B
beautifully

Slide 20 - Quiz

Which ones are examples of adjectives?
A
run, play, sing, go
B
I, you, he, she, we, they
C
red, big, nice, cute
D
first, second, third

Slide 21 - Quiz

schrijf een korte samenvatting van 40 woorden over Marley & me,
gebruik 2x de present perfect & 2x een bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Question ouverte

stel een vraag over iets dat je nog niet begrijpt van de toets.
begin de vraag met wat/waar/waarom/wanneer/hoe

Slide 23 - Question ouverte