Herhaling Module 3 les 1 t/m 5 + oefenen

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 2

Cette leçon contient 25 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Herhaling Kapitel 9+ Module 3 les 1 t/m 5 + oefenen
Herhaling van alle lessen die je nodig hebt voor je toetsweek.
Lernecke Deutschbuch Kapitel 9 + module 3
- Wörterliste A + B + D + F + G 
- Plauderecke C + H 
- Regelmatige werkwoorden (feesttenten regel)
- Werkwoorden: haben en sein / Möchten
- Geslachten (der, die, das)
- Bezittelijke voornaamwoorden
   

Let op! in het pww boekje staat een fout. Kapitel 6 moet Kapitel 9 zijn.
Vandaag maken we het PO af! deze lever je dan meteen in

Slide 3 - Diapositive

Classroom
In classroom vind je alle lessen die we gedaan hebben. 
Module 3 les 1 t/m 5 
Ook vind je daar de antwoorden van de opdrachten van de module

Slide 4 - Diapositive

der      /   die     /   das     /     die
... Mann
... Vater
... Stier
... Lehrer
.... Polizist
... Frau
... Mutter
... Kuh
... Lehrerin
.... Polizistin
... Kind
... Mädchen
... Herz
... Baby
.... Handy
... Kinder
... Mädchen
... Herzen
... Männer
.... Handy

Slide 5 - Diapositive

Der, die und das
De lidwoorden in het Nederlands:
de en het
worden in het Duits aangegeven met:
der, die und das

Het is handig om bij de uitleg aantekeningen te maken!

Slide 6 - Diapositive

Geslacht: der, die of das? 
Zelfstandige naamwoorden hebben elk een eigen geslacht. Dit kan zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Dit is in de Duitse taal erg belangrijk, aangezien hierbij het juiste lidwoord moet worden gekozen.. Ook wanneer er bij een zelfstandig naamwoord een bezittelijk voornaamwoord wordt gebruikt is het geslacht bepalend hoe deze laatste vervoegd wordt.
Mannelijk: der
Vrouwelijk: die
Onzijdig : das
Meervoud: die



Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Lien

Het bezittelijk voornaamwoord en het onbepaalde lidwoord
Het bezittelijk voornaamwoord gebruik je als je wilt zeggen dat iets van iemand is:
bijv. mijn paard, jouw zusje, jouw fiets, uw probleem, zijn hoofd, ons huis.
Onbepaalde lidwoorden worden gebruikt wanneer een ding, voorwerp of persoon niet precies kan worden aangeduid of onbekend is. De onbepaalde lidwoorden die in het Duits worden gebruikt zijn EIN (mannelijk en onzijdig) en EINE (vrouwelijk en KEINE meervoud). 

Slide 9 - Diapositive

Aufgabe 2, 3 und 4
Kijk mee naar de opdrachten die bij het bezittelijke voornaamwoord en het onbepaalde lidwoord horen. 
We doen 2 zinnen samen dan kunnen jullie zelf aan de slag.

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Lien

Tijd om te bewegen

Ga staan
Je krijgt een dilemma
je moet kiezen!












Slide 12 - Diapositive

Wat kies je?
Altijd kaal 
(blijven staan)
of 
Nooit meer naar 
de kapper ( ga zitten)

Slide 13 - Diapositive

Wat kies je?
Nooit meer snoep eten
(blijven staan)
of 
Nooit meer chips eten (ga zitten)

Slide 14 - Diapositive

Wat kies je?

Altijd een muts op hebben
(blijven staan)
of 
Altijd handschoenen aan hebben  (ga zitten)

Slide 15 - Diapositive

Wat kies je?

Altijd je schoenen aanhouden
(blijven staan)
of 
Altijd op sokken lopen 
  (ga zitten)

Slide 16 - Diapositive

Wat kies je?
Nooit meer tv kijken
(blijven staan)
of 
nooit meer naar muziek luisteren
  (ga zitten)

Slide 17 - Diapositive

Wat kies je?
Geen letters kennen
(blijven staan)
of 
Geen cijfers kennen
  (ga zitten)

Slide 18 - Diapositive

Wiederholung Regelmatige werkwoorden
(fe) e st t en t en
i      d       e          w    i     s
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie  
ich
du
er sie
es
wir
ihr
sie/
Sie
(fe)
e
st
t
en
t
en
-t of -d
e
est
et
en
et
en
-s klank
e
t
t
en
t
en

Slide 19 - Diapositive

Wiederholung Regelmatige werkwoorden
(fe) e st t en t en
i      d       e          w    i     s
ich du er/sie/es wir ihr sie/Sie  

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien

haben en sein

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Lien

Grammatik: Du oder Sie?

Slide 24 - Diapositive

Het werkwood "möchten"
Nieuw werkwoord (verb) -> Möchten =  zou graag willen. Beleeftheidsvorm.
Ich möchte
Du möchtest
Er/sie/es möchte

Wir möchten
Ihr möchtet
Sie/sie möchten

Slide 25 - Diapositive