L1 aanw. vnw 15-17/05

• Spaans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Beschrijf de volgende personen

Gebruik hiervoor ook je LA pág 50

--> zie Word bestand 'personen beschrijven'

A escuchar

31

32

LA p. 50

ej 2

LA p. 51

ej 4

Tarea 3 - aspecto físico

- ik kan het uiterlijk van iemand beschrijven

- ik kan het karakter van iemand beschrijven

- ik ken de aanwijzende voornaamwoorden in het Spaans en ik kan ze gebruiken

Eigenschappen

als je een mindere eigenschap van iemand beschrijft dan zet je er in het Spaans un poco voor

un poco delgado  -- een beetje dun

un poco joven -- een beetje jong

un poco feo -- een beetje lelijk

Aanwijzende voornaamwoorden

Een aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord.

Bij het gebruiken we: dit / dat

Bij de gebruiken we: deze / die

Aanwijzende vnm

Als we willen verwijzen naar een zelfstandig naamwoord, dan kan dit in het Spaans 

op 3 manieren.

1. Voor de spreker dichtbij aquí

2. Voor de spreker in de buurt ahí

3. Voor de spreker ver weg allí

Vorm

De aanwijzende vnm. veranderen mee 

in vorm en aantal

mannelijk/vrouwelijk

enkelvoud/meervoud

Aanwijzende vnw.

aquí

(dichtbij)

ahí

(gemiddeld)

allí

(ver weg)

este

ese

aquel

esta

esa

aquella

estos

esos

aquellos

estas

esas

aquellas

enkelvoud                meervoud

Aanwijzende vnm.

Het aanwijzend voornaamwoord kan ook het zelfstandig naamwoord vervangen

¿Tienes mi libro de historia?

- No, tengo este (libro -->)

LET OP

De aanwijzende voornaamwoorden

esto / eso / aquello

worden gebruikt om naar iets te verwijzen wat niet bekend is 

óf waarover in algemene zin wordt gesproken.

MAAR: nooit om naar personen te verwijzen!

¡OJO!

Opdracht 

Vul de juiste aanwijzende voornaamwoorden in

 ……… bolígrafo (dichtbij)

 ……… profesoras (dichtbij)

 ……… chicas (gemiddeld)

 ……… lapices (ver weg)

 ……… armario (gemiddeld)

 ……… libro (dichtbij)

 ……… alumno (ver weg)

Opdracht Vertaal de zinnen

Dit is Maria (cerca/dichtbij)

………………………………………..
                                         

o Dat is Lola (medio/gemiddeld) 

………………………………………..

o Dit is mijn boek (cerca)

………………………………………..

o Dat zijn jouw pennen (medio)

………………………………………..

o Daar liggen (estar) jullie boeken (lejos)

………………………………………..

o Zijn dat jouw ouders? (medio)

………………………………………..

o Daar zijn onze huizen (lejos/ver)

………………………………………..

Los deberes

LA página 53

haz los ejercicios 5 y 6

LE 3.10 + 3.12 + 3.17 + 3.18 + 3.19

respuestas

ejercicio 5

a. Esas mujeres están muy nerviosas.

b. Este alumno es un poco hablador.

c. Aquellos hombres tienen los ojos azules.

d. Aquella señora es muy mayor.

ejercicio 6

a. Estas – aquellas

b. Estos 

(que tienes en la mano =

 die je in je hand hebt)

c. Esta

d. Aquellas

e. Ese

¿Quién es quién?

pág 43

¿Qué aprendiste hoy?
Wat heb je vandaag geleerd?

Hasta la próxima vez