Hoofdstuk 5: Wat is distributie

1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
Economie & OndernemenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planning
- Uitleg hoofdstuk 5
- Zelfstandig werken aan hoofdstuk 5 -> huiswerk volgende week dinsdag

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Kan iedereen boodschappen doen bij een distributie centrum?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Wat is het verschil tussen directe en indirecte distributie?
A
Direct is via internet, indirect niet
B
Direct is rechtstreeks bij leverancier, indirect is via tussenpersoon
C
Telefonisch kan alleen direct, via andere kanalen kan ook indirect
D
Direct is via tussenpersoon, indirect rechtstreeks

Slide 16 - Quiz

Directe of indirecte distributie
A
directe
B
indirect

Slide 17 - Quiz

Zalando is een webwinkel voor kleding/schoenen etc. Welke hoort erbij?
A
Monochannel
B
multichannel

Slide 18 - Quiz

Jysk heeft een online webshop en een winkel. Het aanbod verschilt in de webshop t.o.v. de winkel. Welke hoort erbij?
A
monochannel
B
multichannel

Slide 19 - Quiz

Een prijsdistributie is:....
A
een winkel die dure producten verkoopt
B
een winkel die de prijzen zo laag mogelijk wil houden (discounter)
C
een winkel die de klant veel service biedt tijdens het winkelen

Slide 20 - Quiz

Welke winkel heeft servicedistributie?
A
Chanel
B
Lidl
C
Action
D
Vero Moda

Slide 21 - Quiz

Een prijsdistributie is:....
A
een winkel die dure producten verkoopt
B
een winkel die de prijzen zo laag mogelijk wil houden (discounter)
C
een winkel die de klant veel service biedt tijdens het winkelen

Slide 22 - Quiz

Wat betekent nee-verkoop?
A
Producten opnieuw bestellen
B
Producten niet op voorraad hebben
C
Producten weigeren te verkopen

Slide 23 - Quiz

Als een artikel niet op voorraad is moet je "nee verkopen". Wat is het gevolg hierdoor?
A
Lagere leveringsbetrouwbaarheid
B
Lagere kwaliteit
C
Hogere kosten
D
Lagere omzet

Slide 24 - Quiz

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel geld je hebt.
B
De hoeveelheid producten en diensten die je kunt kopen.
C
De hoeveelheid goederen die je kunt kopen.
D
Hoeveel euro's je kunt uitgeven.

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Diapositive