Oefenen onderdelen van de toets 2.3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Welkom!

Les leesvaardigheid H2.3

Lesopbouw

• Wat weet je nog? Over signaalwoorden & tekstverbanden, manieren van lezen?
• Leerdoel: wat moet je kunnen/weten voor de toets?
• Oefenen!
• zelfstandig werken
• afsluiting 5 min voor einde les

Wat weet jij al voor het SO?

Welke tekstdoelen hebben we behandeld?

Tekstdoelen

De schrijver schrijft zijn tekst met een bepaalde bedoeling: 

het tekstdoel.

Informeren

De schrijver geeft de lezer informatie over een bepaald onderwerp.

Amuseren

De schrijver wil dat de lezer plezier heeft in het lezen van de tekst.

Overtuigen

De schrijver wil dat de lezer zijn mening overneemt.

Activeren

De schrijver wil dat de lezer iets gaat doen; dat de lezer in actie komt.

Zet in de juiste volgorde:
Slot , inleiding en kern.

Tekstopbouw

• Een inleiding is kort en trekt de aandacht van de lezer. Ook vind je er vaak informatie over het onderwerp van de tekst.

• De kern is het langste deel van de tekst en behandelt het onderwerp. In de kern lees je vaak over deelonderwerpen.

• Het slot bevat meestal een samenvatting of een conclusie. Het bevat geen nieuwe informatie.

Er is niet altijd een slot.

Wat zijn verwijswoorden?

Verwijswoorden

In de meeste teksten staan verwijswoorden. Dat zijn woorden die verwijzen naar één of meer woorden in de tekst, en soms zelfs naar een hele zin.

Wil je weten waar een verwijswoord naar verwijst? Stel dan een vraag die begint met wie, wat, waar of welk(e).

Welke signaalwoorden horen bij een voorbeeld?

Zelfstandig werken

Maak de test jezelf van H2.3 lezen

Dit maak je online bij Talent in de leermiddelen. Dus niet in je boek!

Klaar? Leer alvast de stof voor het SO.

Wat heb je vandaag geleerd?

Doel

– de tekstdoelen informeren, overtuigen, activeren, amuseren;

– verwijswoorden;

– de signaalwoorden die een opsomming, tegenstelling en tijdsvolgorde aangeven.

– de tekstdelen inleiding, kern en slot herkennen;

– de signaalwoorden herkennen die een voorbeeld aangeven.