Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Kijken en luisteren
Slide 2 - Diapositive
Luistermanieren
Wat voor manieren zijn er om ergens naar te luisteren?
Slide 3 - Diapositive
Luistermanieren
Slide 4 - Diapositive
Een gesprek tussen een visser en een agent
Slide 5 - Diapositive
Op welke manier moet je luisteren om te vertellen waar het verhaaltje over gaat?
A
globaal
B
precies
C
selectief
Slide 6 - Quiz
Een gesprek tussen een visser en een agent
Agent: Meneer, u bent op heterdaad betrapt op vissen. Dat is hier verboden en dit grapje gaat u twintig euro kosten.
Visser: Maar agent, u vergist zich! Ik ben helemaal niet aan het vissen. Ik geef mijn regenworm zwemles.
Agent: Nou, laat u mij die regenworm dan maar eens zien.
Visser: Kijk, hier is hij. Ziet u wel? Zo aan mijn hengel kan hij niet verdrinken.
Agent: Het spijt me, maar nu moet ik u veertig euro boete geven.
Visser: Hoezo dat dan?
Agent: Die regenworm van u, die heeft geen zwembroek aan. En naaktzwemmen is hier niet toegestaan.
Slide 7 - Diapositive
Op welke manier moet je luisteren hoe vaak het woordje ‘u’ in de tekst wordt genoemd?
A
globaal
B
precies
C
selectief
Slide 8 - Quiz
Op welke manier moet je luisteren om het verhaal te kunnen samenvatten?
A
globaal
B
precies
C
selectief
Slide 9 - Quiz
Spreken
publieksoorten/ doelgroepen vaststellen
Slide 10 - Diapositive
Wie is het publiek?
Slide 11 - Diapositive
3 soorten publiek
- Breed (groot) publiek - alle leerlingen van de school, alle leeftijden, mannen én vrouwen. Is vaak algemene informatie: het publiek weet nog (bijna) niets over het onderwerp.
- Kleiner, gespecialiseerd publiek - brugklassers, muziek- of autoliefhebbers. Is vaak gerichte informatie over het onderwerp: het publiek weet hier al iets over.
- Een persoon, een kleine groep personen - de mentor, een vriend of collega.
Gedetailleerde informatie: het publiek weet al veel over het onderwerp.
Slide 12 - Diapositive
formeel of informele taal
Formeel: taal voor serieuze situaties.
Je gebruikt dit taalgebruik richting jouw docenten, je baas en tegen onbekenden.
Woorden die veel gebruikt worden:
'u', 'mevrouw' en 'met vriendelijke groet'.
Slide 13 - Diapositive
Informeel
Taal die je gebruikt bij mensen die je goed kent.
Je gebruikt dit taalgebruik bij vrienden.
Straattaal is een voorbeeld van informeel taalgebruik.
Slide 14 - Diapositive
Ik snap er geen bal van!
A
Formeel
B
Informeel
Slide 15 - Quiz
Meneer, kunt u dit nog één keer uitleggen?
A
Formeel
B
Informeel
Slide 16 - Quiz
Yo chappie, alles chill?
A
Formeel
B
Informeel
Slide 17 - Quiz
Met vriendelijke groet, Otto
A
Formeel
B
Informeel
Slide 18 - Quiz
Wilt u deze mail spoedig beantwoorden?
A
Formeel
B
Informeel
Slide 19 - Quiz
Oefening 38, 39 en 40.
pagina 101 boek A.
Slide 20 - Diapositive
5W + 1H-vragen
Een goed nieuwsbericht geeft antwoord op de 5W+1H vragen.
Deze vragen stel je om het onderwerp te verkennen. Het helpt je nadenken over wat je al weet, maar ook wat je nog niet weet.
Je stelt de volgende vragen:
Slide 21 - Diapositive
5w + 1h-vragen op een rijtje
wie
wat
waar
wanneer
waarom
hoe
Slide 22 - Diapositive
5W + 1H-vragen
1. Wie doen er mee aan de Olympische Spelen?
2. Wat zijn de Olympische Spelen?
3. Waar vinden de Olympische Spelen plaats?
4. Wanneer vinden de Olympische Spelen plaats?
5. Waarom zijn er Olympische Spelen?
6. Hoe zijn de Olympische Spelen ontstaan?
Slide 23 - Diapositive
Opdracht 10 en 11
pagina 58
Slide 24 - Diapositive
Betrouwbare bronnen
Slide 25 - Diapositive
Betrouwbare bronnen/ fake news
De inhoud van kranten, tijdschriften en boeken wordt vaak door een deskundige redactie bekeken en is daarom meestal betrouwbaar.
Informatie op internet is minder betrouwbaar, omdat iedereen daar alles kan plaatsen.
Het is daarom belangrijk dat je informatie op internet eerst controleert, voordat je het overneemt.
Slide 26 - Diapositive
https://www.isdatechtzo.nl/
Slide 27 - Diapositive
Wat is geen manier om de betrouwbaarheid van een bron te checken?
A
Kijken naar de actualiteit van de bron
B
Alleen afgaan op de naam van de auteur
C
Kijken of de bron wetenschappelijk is
D
Kijken naar het doel van de bron
Slide 28 - Quiz
Pagina 69 boek A
opdracht 27
Slide 29 - Diapositive
Ik weet wat het een doelgroep/ publieksoort is.
A
ja
B
nee
Slide 30 - Quiz
Ik weet wat het verschil is tussen globaal luisteren, precies luisteren en selectief luisteren.