Herhaling hoofdstuk 2

Herhaling hoofdstuk 2
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Herhaling hoofdstuk 2

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is aflossen?
A
Een manier om te kunnen werken
B
Je kunt er een huis mee huren
C
Bewaren van een deel van je inkomsten
D
Terugbetalen van geleend geld

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Als ik spaar voor een nieuwe laptop, dan spaar ik ...
A
voor een doel
B
uit voorzorg
C
voor de rente

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de formule voor het berekenen van het rente percentage?
timer
0:20
A
Rente : totaal x 100%
B
Rente x totaal : 100%
C
Totaal : rente x 100%
D
Totaal x rente : 100%

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De                      is een                      bedrag dat je elke
 maand betaalt voor                       en                      van een lening.
vast
rente
maandtermijn
aflossing

Slide 5 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

vaste lasten


dagelijkse uitgaven


incidentele uitgaven

Slide 6 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

WAT IS EEN BUDGET?
A
geld wat je te besteden hebt
B
dat zijn onkosten
C
dat is een begroting
D
geld voor oliebollen

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.

Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.

Drie manieren om geld te gebruiken.

Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.

Je geeft met geld de waarde van producten aan.

Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.



Opdracht: Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel

Slide 8 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Sparen voor een doel
Sparen voor de rente
Sparen uit voorzorg

Slide 9 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Reken de volgende uitgaven om:

€ 75 per week = € … per maand
€ 125 per maand = € … per week

Slide 10 - Question ouverte

- € 75 x 52 = € 3.900 : 12 = € 325 per maand
- € 125 x 12 = € 1.500 : 52 = € 28,85 per week
Inkomen uit arbeid
Overdrachtsinkomen
Inkomen uit bezit
Loon
Zakgeld
Huur

Slide 11 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Je hebt een lening van €5.600. Elke maand betaal jij €380 af. Je doet er 16 maanden over om je lening af te betalen. Hoeveel geld moet je aan kosten lening betalen?

Slide 12 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel procent is 52 van de 92? Geef je antwoord in hele procenten

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions


De rente op een spaarrekening is hoger dan de rente op een lening.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

geldfuncties ?
A
rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
ruilmiddel
D
alle drie

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe reken je om van week naar maand?
A
x 52 ÷ 12
B
x 12 ÷ 52
C
x 4
D
÷7 x 52

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Polis
Premie
Eigen risico
een bewijs dat je een verzekering hebt afgesloten
het bedrag dat je betaald voor een verzekering
Een deel van de schade die je zelf moet betalen, omdat die niet vergoed wordt door de verzekeraar

Slide 17 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij een verzekering met een hoog eigen risico betaal je meer/minder premie dan bij een verzekering met een laag eigen risico
A
Minder
B
Meer

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ik wil de rente berekenen van mijn gespaarde geld van € 6.849. De rente is 3%. Hoe reken ik dit uit?

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke formule is juist om een percentage uit te rekenen?
A
(geheel x deel) : 100
B
(deel x geheel) : 100
C
(geheel : deel) x 100
D
(deel : geheel) x 100

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is lenen?
A
geld uit de toekomst nu uitgeven
B
aflossen
C
rente
D
termijnen

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een nadeel van lenen?
A
Je moet de lening terugbetalen.
B
Je moet de lening met rente terugbetalen
C
Beide antwoorden zijn goed.
D
Beide antwoorden zijn fout.

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is geen reden om te lenen?
A
Je hebt onverwachts geld nodig
B
Je wilt nu al iets duur hebben
C
Je wilt extra sparen

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat is een begroting?
A
Overzicht van alle inkomsten en uitgaven van vorige maand.
B
Alle verwachte inkomsten en uitgaven van aankomende maand.
C
Een betalingsbewijs
D
Overzicht hoeveel inkomen je hebt gekregen in een jaar.

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Geldbedragen van week naar maand en andersom uitrekenen.
Ik verdien nu €120,- per maand.
Hoeveel is dit per week?

Slide 25 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Sparen voor een doel.
Sparen voor rente.
Sparen uit voorzorg.

Slide 26 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Een verzekering sluit je af als je kans hebt op ................             
en je wilt dat het vergoed wordt door de verzekering.

Verzekeren is het overnemen van de ..................................                              
van een schade van een verzekerde door een verzekeraar. 
Een  ............................................   noem je ook wel een verzekeringsmaatschappij.

De .................................... is degene die een verzekering afsluit bij een verzekeraar. 

De ............................................. is het bedrag dat je voor de verzekering moet betalen.
verzekerde
financiële gevolgen
verzekeraar
premie
schade

Slide 27 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een polis?
A
Een overzicht van de kosten voor een verzekering.
B
Een bewijsstuk van de verzekering.
C
Een brief voor de belastingdienst
D
Een bewijs van uitbetaling

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions