Herhaling a/an + pronouns

A / AN = een
A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
- A woman
- A shoe
AN gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker
- An apple
- An egg
Maar ook A als een klinker klinkt als een medeklinker:
- ''u'' klinkt als ''you'' -> A university
- ''o'' klinkt als ''w'' -> A one-room apartment 
Maar ook AN als een medeklinker,klinkt als een klinker:
-  een stomme ''h'' -> an hour
- een afkorting -> an NBC reporter
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

A / AN = een
A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
- A woman
- A shoe
AN gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker
- An apple
- An egg
Maar ook A als een klinker klinkt als een medeklinker:
- ''u'' klinkt als ''you'' -> A university
- ''o'' klinkt als ''w'' -> A one-room apartment 
Maar ook AN als een medeklinker,klinkt als een klinker:
-  een stomme ''h'' -> an hour
- een afkorting -> an NBC reporter

Slide 1 - Diapositive

Pronouns
Subject pronoun:
You 
He 
She 
It
We
They 
Object pronoun:
Me 
You 
Him
Her
It
Us
Them

Slide 2 - Diapositive

I, you, he, she, it, we, they
VOOR het werkwoord
He likes me
I am talking to her

Slide 3 - Diapositive

me, you, him, her, it, us, them
Na het werkwoord
Do you like him
It is looking at them

Slide 4 - Diapositive

A personal pronoun:
... is from Curacao. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 5 - Quiz

personal pronoun:
... is cold outside.(het)
A
He
B
We
C
She
D
It

Slide 6 - Quiz

personal pronoun:
... is cold outside.(het)
A
He
B
We
C
She
D
It

Slide 7 - Quiz

Personal pronouns

(ik) am young.
A
I
B
You
C
He
D
They

Slide 8 - Quiz

Personal pronouns

This is for (mij).
A
you
B
him
C
me
D
them

Slide 9 - Quiz

A personal pronoun:
... like school. (ik)


A
i
B
I
C
you
D
we

Slide 10 - Quiz

Personal pronouns

(Jullie) are young.
A
He
B
It
C
You
D
They

Slide 11 - Quiz

personal pronoun.
Can you call _____ (hem)?

A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 12 - Quiz

Dit vind ik nog moeilijk aan pronouns:

Slide 13 - Question ouverte