sterke werkwoorden met e in de stam

Sterke werkwoorden
Wiederholung
Sterke werkwoorden noemen we werkwoorden die in de verleden tijd klinkerverandering krijgen. 
Bijna altijd geldt: in het Nederlands sterk, in het Duits sterk. 
(z.B.: schlafen, fahren, lesen,...)
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Sterke werkwoorden
Wiederholung
Sterke werkwoorden noemen we werkwoorden die in de verleden tijd klinkerverandering krijgen. 
Bijna altijd geldt: in het Nederlands sterk, in het Duits sterk. 
(z.B.: schlafen, fahren, lesen,...)

Slide 1 - Diapositive

Sterke werkwoorden
mit a
Wiederholung

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Bij sterke werkwoorden met een a-klank verandert
A
a -> ä
B
a -> i
C
er verandert niets

Slide 4 - Quiz

Wat is de goede vervoeging?
Du (fahren) ... nach Berlin.
A
fahrst
B
fährt
C
fährest
D
fährst

Slide 5 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in:
Der Jaguar (laufen) ....... sehr schnell.
A
lauft
B
läuft
C
löp
D
läufst

Slide 6 - Quiz

Sterke werkwoorden
mit e-i Wechsel

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Lien

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

lange of korte e-klank
Let op: de verandering gebeurt alleen bij DU, ER, SIE, ES, MAN vorm

Heb je E in de stam: 
E is lang uitgesproken dan krijg je een IE   (lesen = du liest, sehen = du siehst)
E is kort uitgesproken dan krijg je een I       (essen = du isst, helfen = er hilft) 



Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 16 - Quiz

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets

Slide 17 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in.
Du (helfen) ......... mir immer gut.
A
hilfst
B
helfst
C
hielfst
D
helpst

Slide 18 - Quiz

Vul de juiste vervoeging in.
Paul (sprechen) .......... gut Deutsch
A
sprecht
B
spriecht
C
spreekt
D
spricht

Slide 19 - Quiz

Du ........... jetzt mein Gesicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 20 - Quiz

Meine Schwester (lesen) ......... ein Buch.
A
lest
B
lies
C
liest
D
leest

Slide 21 - Quiz

Du ......... mir ein Geschenk.
A
gebst
B
gibst
C
gibt

Slide 22 - Quiz

Meine Tante ........... uns mit.
A
nimmt
B
nihmt
C
nehmt
D
nimt

Slide 23 - Quiz

Weet je hoe je een sterk werkwoord herkend en hoe je een sterk werkwoord met e in de stam moet vervoegen?
ja
nee

Slide 24 - Sondage