Grammatik der Verben - Partizip (Kapitel 4)
1 / 19
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
spelen Ihr ____ Tennis und Volleyball?
Slide 3 - Question ouverte
kosten Das Buch ____ nur 10 Euro.
Slide 4 - Question ouverte
komen Seine Eltern _____ um acht Uhr nach Hause.
Slide 5 - Question ouverte
vinden Du ____ das T-Shirt schön?
Slide 6 - Question ouverte
gaan Die Deutschlehrerin ____ morgen nach München.
Slide 7 - Question ouverte
Slide 8 - Diapositive
Ik heb gisteren bij de Mac gegeten. Welke vorm heeft het 2e werkwoord in deze zin?
Slide 9 - Question ouverte
Slide 10 - Diapositive
helpen, geven, lopen, gaan, eten zijn zwakke werkwoorden
A
waar
B
niet waar
Slide 11 - Quiz
Je weet of een werkwoord sterk is als dat werkwoord in de verleden tijd een klankverandering heeft.
A
waar
B
niet waar
Slide 12 - Quiz
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
(wohnen) Ich habe früher in Eindhoven ---
A
gewohnd
B
gewohnet
C
gewohnt
D
gewohnen
Slide 15 - Quiz
(melden) wir haben uns heute ---
A
gemeldt
B
gemelden
C
gemeldet
Slide 16 - Quiz
(telefonieren) Sie hat gestern mit ihrer Oma ---
A
getelefoniert
B
telefoniert
C
getelefonieren
D
telefonieren
