6.2 Relief als klimaatfactor 2

                        6.2 Relief als klimaatfactor 2 (2)
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

                        6.2 Relief als klimaatfactor 2 (2)

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
- Korte terugblik op de vorige les
- Uitleg rest van §6.2 
- Zelfstandig aan het werk en/of 'oefenen voor de online toets'
- Klassikale afronding  

Slide 2 - Diapositive

Op zeeniveau is het 10 graden Celsius. Hoeveel graden Celsius is het op 1500 meter hoogte?
A
16
B
4
C
19
D
1

Slide 3 - Quiz

Leerdoelen: wat moet je kennen en kunnen?
  • Je kent de kenmerken van het reliëf van Europa.
  • Je kunt de kenmerken van de vorm van Europa beschrijven.
  • Je kent het verband tussen het reliëf en de temperatuur (hoe hoger, hoe kouder).
  • Je kent het verband tussen het reliëf en de neerslag (stuwingsregen en regenschaduw) (volgende les)

Slide 4 - Diapositive

Wat voor temperaturen verwacht je in de stad Bergen in Noorwegen?

Slide 5 - Question ouverte

Slide 6 - Diapositive

Reliëf en temperatuur


In Noorwegen ligt de stad Bergen op 60 NB. Ondanks de hoge breedte is het er in de winter nooit heel koud. De gemiddelde temperatuur is boven de 0 graden Celsius. Dat komt door de invloed van de golfstroom en de overheersende westenwinden. (= wind vanuit het westen).

Vanuit Bergen ga je meteen de bergen in. Hoog in de bergen liggen gletsjers en eeuwige sneeuw. Dan daal je af naar de stad Lillehammer. Daar is het in de winter erg koud. De aanlandige wind die het in Bergen warm maakt, botst onderweg met het Scandinavisch Hoogland. Het gebergte werkt als een muur en houdt de warmte tegen. Aan de ene kant van het gebergte is het warmer dan aan de andere kant.

Slide 7 - Diapositive

Verschil in klimaat
Door de bergen is er links een ander klimaat dan rechts.

Daarom heet dit gebergte een klimaatscheiding.

Slide 8 - Diapositive

Leerdoelen: wat moet je kennen en kunnen?
  • Je kent de kenmerken van het reliëf van Europa.
  • Je kunt de kenmerken van de vorm van Europa beschrijven.
  • Je kent het verband tussen het reliëf en de temperatuur (hoe hoger, hoe kouder).
  • Je kent het verband tussen het reliëf en de neerslag (stuwingsregen en regenschaduw) (volgende les)

Slide 9 - Diapositive

Samenvatting
  • Hoge bergen kunnen luchtstromen tegen houden, deze kunnen niet/of maar gedeeltelijk over de bergen heen komen
  • Dat betekent dat zich aan beide kanten van de bergrug een ander klimaat kan bevinden
  • Vooral wanneer een gebied afgeschermd wordt van de golfstroom in Europa kan dit een flink verschil zijn

Slide 10 - Diapositive

6.2 Leerdoelen: wat moet je kennen en kunnen? 
  • Je kunt de kenmerken van de vorm van Europa beschrijven.
  • Je kent de kenmerken van het reliëf van Europa.
  • Je kent het verband tussen het reliëf en de temperatuur (hoe hoger, hoe kouder).
  • Je kent het verband tussen het reliëf en de neerslag (stuwingsregen en regenschaduw)

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Het kan nog extremer

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Hoe ontstaat dit verschil ?

Slide 16 - Diapositive

Reliëf en neerslag
Het klimaat is het gemiddelde weer in een groot gebied over een periode van dertig jaar. Het klimaat wordt bepaald door de temperatuur en de neerslag. Er zijn in Europa grote verschillen in neerslag. Het reliëf veroorzaakt een deel van die neerslagverschillen.

Het Scandinavisch Hoogland zorgt ervoor dat de vochtige zeewind het gebied achter de bergen niet bereikt. Door de bergen die meteen vanaf de kust oprijzen moet de lucht opstijgen en ontstaan stuwingsregens. Deze vochtige kant van het gebergte wordt de loefzijde genoemd. Aan de andere kant, de lijzijde  valt veel minder neerslag. Die plek wordt ook wel de regenschaduw genoemd.

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

Vragen?

Slide 20 - Diapositive

Een berg krijgt de meeste wind uit het westen, in het westen ligt ook een zee
A
De westkant van het gebergte krijgt meer neerslag
B
De oostkant van het gebergte krijgt meer neerslag

Slide 21 - Quiz

De westkant is de lijzijde, de oostkant is de loefzijde
A
klopt
B
klopt niet

Slide 22 - Quiz

6.2 Leerdoelen: wat moet je kennen en kunnen? 
  • Je kunt de kenmerken van de vorm van Europa beschrijven.
  • Je kent de kenmerken van het reliëf van Europa.
  • Je kent het verband tussen het reliëf en de temperatuur (hoe hoger, hoe kouder).
  • Je kent het verband tussen het reliëf en de neerslag (stuwingsregen en regenschaduw)

Slide 23 - Diapositive

Aan de slag
Ga naar de digitale opdrachten in edition
Ga naar hoofdstuk 6 §2 en maak opdracht 1, 3, 4 en 6 en 7 (=hw voor volgende les)

Om 5 voor half 3 terug voor bespreking!

Slide 24 - Diapositive

Aan de lijzijde is de kans groter dat:
A
de winter - en zomertemperatuur extremer zijn
B
de winter - en zomertemperatuur minder extreem zijn

Slide 25 - Quiz

De regenschaduw bevindt zich aan de
A
lijzijde
B
loefzijde

Slide 26 - Quiz

Waar heb je volgende week behoefte aan (in voorbereiding op de PART?)

Slide 27 - Carte mentale