Passé Composé met avoir en être

• Frans
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 3

Regelmatige werkwoorden -er 

C

Passé composé met être en avoir

Passé composé

We kennen de pc met avoir.
Stap 1: avoir. Stap 2: é
Het is dus belangrijk dat je het rijtje van avoir kent.
Schrijf zo snel mogelijk het hele rijtje op!

Attention!!

Passé composé bestaat ALTIJD uit een hulpwerkwoord ÈN een voltooid deelwoord!!! 

Houd altijd het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord bij elkaar!

Bijvoorbeeld: Ik heb een hamburger gegeten = 

            J'ai mangé un hamburger.

Le chien a mangé une glace.

1. De hond eet een ijsje.
2. De hond at een ijsje.
3. De hond heeft een ijsje gegeten.
4. De hond had een hoed op.

Hij heeft gepraat

1. Il a parlé
2. Ils ont parlé
3. Elle a parlé
4. Nous avons parlé

De hond heeft gedanst

1. Le chien a danse
2. Le chien ont dansé
3. Le chien dansé
4. Le chien a dansé

Vertaal:
elles ont dansé

Zet in de passé composé:
(Je / habiter) à Paris

Vertaal:
u heeft gewoond (habiter)

Zet in de passé composé:
(Tu / manger) une pizza

Zet in de passé composé:
(Les filles / regarder) le match à la télé

Mais, il y a aussi...

 Le Passé Composé avec être !!!

avoir

être

ont

es

avons

ai

sommes

avez

suis

a

as

sont

êtes

est

Le Passé Composé avec être

Stap 1: être + Stap 2: é + Stap 3: voeg zo nodig extra letters toe

--> mannelijk enkelvoud: - (niets)

--> vrouwelijk enkelvoud: + e

--> mannelijk meervoud: + s

--> vrouwelijk meervoud: + es

Mannelijk EN vrouwelijk samen: mannelijk!

Ellen ... à la gare.
(arriver = aankomen)

1. est arrivée
2. est arrivé
3. est arrivées
4. est arrivés

Bart et Koen... à 23h du soir.
(monter = naar boven gaan)

1. avons monté
2. sont montés
3. sont montées
4. avons montés

Zet in de passé composé.
Tu(v) / aller (=gaan)

1. es allé
2. es allée
3. as allé
4. est allé

Kim et Sophie ... au supermarché.
(aller = gaan)

1. ont allé
2. ont allés
3. sont allés
4. sont allées

Ben ( is gebleven)..... à la maison.
(rester = blijven)

Elle (is gevallen) ..... de l'escalier.
(tomber = vallen)

Elles (zijn teruggegaan)..... vers 16h.
(retourner = teruggaan)

Zet in de passé composé.
nous (v+v) / tomber (= vallen)

1. avons tombées
2. sommes tombées
3. sommes tombés
4. sommes tombé

Zet in de passé composé.
Ils (v+m) / rentrer (= naar huis gaan)

1. ont rentrés
2. sont rentrés
3. sommes rentrées
4. ont rentré