Vervangen van zinsdelen met persoonlijk voornaamwoord

Vervangen van zinsdelen met persoonlijk voornaamwoord
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 19 min

Éléments de cette leçon

Vervangen van zinsdelen met persoonlijk voornaamwoord

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Leerdoel
Aan het einde van de les kun je zinsdelen met een persoonlijk voornaamwoord vervangen en begrijp je het gebruik van 'en' en 'y'.

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat weet je al over het vervangen van zinsdelen met een persoonlijk voornaamwoord?

Slide 3 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een persoonlijk voornaamwoord?
Een persoonlijk voornaamwoord vervangt een persoon of een zelfstandig naamwoord of een zinsdeel in een zin.
het onderwerp van de zin.
Mon vélo est bleu.                                   ........ est bleu.
Monique va à l'école.                             ......... va à l'école.
Les vacances (f) étaient super.        ........ étaient super.
Les garçons sont à Paris.                     ........ sont à Paris.



Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les réponses
Mon vélo est bleu. Il est bleu.
Monique va à l'école.  Elle va à l'école.
Les vacances (f) étaient super. Elles étaient super.
Les garçons sont à Paris. Ils sont à Paris.

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp vervangen met een persoonlijk vnw

Wat weet je van de vorm?
Wat weet je van de plek waar het komt te staan in de zin?

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vervang het lijdend voorwerp
1. Je lis un livre intéressant.
2. J'ai lu un livre intéressant.
3. Je lisais un livre intéressant.
4. Je vais lire un livre intéressant.
5. Je voudrais lire un livre intéressant. 

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les réponses
1. Je le lis. Ik lees het.
2. Je l'ai lu. Ik heb  het gelezen.
3. Je le lisais. Ik las het.
4. Je vais le lire. Ik ga het lezen.
5. Je voudrais le lire. Ik zou het graag willen lezen.

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Meewerkend voorwerp
Het meewerkend voorwerp  vervangen met een persoonlijk vnw


Wat weet je van de vorm?
Wat weet je van de plek waar het komt te staan in de zin?

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vervang het meewerkend vw.
1. J'écris un mail à mon copain.
2. Vous voudriez écrire une lettre à vos amis.
3. Elle a écrit une carte postale à moi.
4. Il a écrit une lettre à vous ?

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les réponses
1. Je lui écris un mail.
2. Vous voudriez leur écrire une lettre.
3. Elle m'a écrit une carte postale.
4. Il vous a écrit une lettre.
1. Ik schrijf hem een mail.
2. Jullie zouden/U zou hen een brief schrijven.
3. Zij heeft mij een ansichtkaart geschreven.

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vertaal
1. Hij ontmoet haar. (rencontrer)
2. Jij ziet mij.  (voir)
3. Ik geef jullie een mooi cijfer. (donner) 

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

les réponses
1. Il la rencontre.
2. Tu me vois.
3. Je vous donne une belle note.

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Gebruik van 'en'
'En' vervangt zinsdelen die beginnen met het voorzetsel : .......
Wat weet je van de plek waar het komt te staan in de zin?

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Vervang met "en" of "y"
1. Il parle de ses vacances. 
2. Nous sommes allés à Londres.
3. Il va habiter en France.


Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les réponses
1. Il en parle. Hij praat erover. 
2. Nous y sommes allés. Wij zijn erheen gegaan.
3. Il va y habiter. Hij gaat er wonen.

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Gebruik van 'y' 
'Y' wordt gebruikt om naar een plaats of iets abstracts te verwijzen.  Dus geen personen!
"Y" vervangt  zinsdelen die beginnen met ................................

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Het betrekkelijk vnw
verbindt een hoofdzin en een bijzin aan elkaar.
Welke betrekkelijke vnw ken je?

Slide 18 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Het betrekkelijk voornaamwoord
Qui : onderwerp van de bijzin 
Que : lijdend voorwerp van de bijzin
: als je verwijst naar een plek of een moment
Dont : als in de bijzin bepaalde werkwoorden met het voorzetsel "de" worden gebruikt (het woordje "de" is verdwenen in de bijzin) parler de/rêver de/ avoir besoin de/ avoir envie de

Slide 19 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 20 - Lien

Cet élément n'a pas d'instructions

De bijzin begint na de...(puntjes)
C'est un sac ......  est très cher.
Dat is een tas die erg duur is. 
In de bijzin staat geen onderwerp, want er volgt meteen een ww
.... est très cher. 
Dan heb ik een onderwerp nodig:  qui
C'est un sac qui est très cher. 

Slide 21 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

C'est un sac ........ j'aime beaucoup.
Dat is een tas die ik erg leuk vind.
In de bijzin staat wel onderwerp, namelijk : "je"
.... j'aime beaucoup.
Dan heb ik een lijdend voorwerp nodig: que
C'est un sac que j'aime beaucoup.

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Verwijst het betrekkelijk voornaamwoord naar een plek/plaats (1) of naar een moment (2)
dan gebruik je: où 
1. C'est le village j'ai habité dix ans.
Dat is het dorp waar ik tien jaar gewoond heb. 
2. C'est le jour j'ai rencontré mon ami. 
Dat is de dag waarop ik mijn vriend ontmoet heb.

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

De werkwoorden
regelm. ww -er
donner
onregelm. ww
avoir, être
aller, faire
vouloir, pouvoir

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 25 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 26 - Question ouverte

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 27 - Question ouverte

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.