HV1 - Unit 3: Grammar

• Engels
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

HV1 - Unit 3: Grammar

1. To be
2. Present Continuous
3.  This/these & that/those
4. Possessive pronouns
5. Much & Many
6. The Alphabet

1. TO BE

1. TO BE

Ik ben	I am
Jij bent	You are
Hij/zij/het is	He/she/it is
Wij zijn	We are
Jullie zijn	You are
Zij zijn	They are

Ben ik?	Am I?
Ben jij?	Are you?
Is hij/zij/het?	Is he/she/it?
Zijn wij?	Are we?
Zijn jullie?	Are you?
Zijn zij?	Are they?

Ik ben niet	I am not
Jij bent niet	You are not
Hij/zij/het is niet	He/she/it is not
We zijn niet	We are not
Jullie zijn niet	You are not
Zij zijn niet	They are not

2. Present Continuous

GEBRUIK

• Als je iets aan het doen bent op het moment zelf.
  I'm writing a summary right now.
• Als je iets beschrijft wat er gebeurt op foto’s.
  She is smiling in this picture.
  
• Als je klaagt over de irritante gewoonte van iemand anders.
  He is always complaining about his work.
  
• Als je toekomstplannen hebt die vaststaan.
  We are leaving for Paris tomorrow.
  

2. Present Continuous

tegenwoordige tijd van het werkwoord to be (+-?)

+

het tegenwoordig deelwoord (-ing vorm) van het werkwoord zelf

I am dancing.

Am I dancing?

I am not dancing.

Wat geef je aan met de present continuous?

1. Iets dat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
2. Iets dat NU aan de gang is of iets gaat gebeuren in de toekomst
3. Iets dat is gebeurd in het verleden.

Wat geef je nog meer aan met de present continuous?

1. dat je iets belooft
2. dat iets pas is gebeurd
3. dat je iets irriteert
4. dat iets een feit is

Which of the following is Present Continuous?

1. calls
2. is calling
3. called
4. calling

Pick the present continuous.

1. We are eating lunch at the cafeteria.
2. They have eaten lunch at the cafeteria before.
3. She ate lunch at the cafeteria.
4. He has eaten lunch at the cafeteria.

Present continuous

1. aan te geven dat iets NU aan de gang is. Signaalwoorden zijn o.a: "now, at the moment, listen..." enz.

2. aan te geven dat je iets van plan bent. Meestal staat er bij wanneer je in de toekomst dat van plan bent.

3. irritatie aan te geven

Maak de present continuous door: vorm van 'to be' (am/is/are) + ww+ ing

Susanne is singing right now

Pick the present continuous.

1. She walks from the car park to the shopping centre.
2. She had been walking from the car park to the shopping centre.
3. She was walking from the car park to the shopping centre.
4. She is walking from the car park to the shopping centre.

Pick the present continuous.

1. David works every day.
2. David is taking a shower at the moment.
3. David has lost his keys
4. David lost his keys.

Pick the present continuous.

1. I am going to be waiting at the crossroads.
2. I was waiting at the crossroads.
3. I am waiting at the crossroads.
4. I will be waiting at the crossroads.

Kijk om je heen. Kies één persoon en schrijf op wat hij/zij op dit moment doet.

Ik begrijp de Present Continuous.

😒🙁😐🙂😃

This & that

Wat	Wanneer	Voorbeeld
This	Verwijzen naar iets of iemand dichtbij.	- Is this my ticket? - This station is called Elephant & Castle.
That	Verwijzen naar iets of iemand wat verder weg.	- Is that the train to Heathrow airport? - Who is that woman over there ?

this / that & these / those

this / that & these / those

'this' & 'that' gebruik je voor

1. meervoud
2. enkelvoud
3. verleden tijd
4. toekomst

Choose the correct sentence.

1. This pencil here looks sharp
2. That pencil here looks sharp
3. These pencil here looks sharp
4. Those pencil here looks sharp

Choose the correct sentence.

1. Look at this birds on the roof there!
2. Look at that birds on the roof there!
3. Look at these birds on the roof there!
4. Look at those birds on the roof there!

Choose the correct sentence.

1. This dogs here are happy.
2. That dogs here are happy.
3. These dogs here are happy.
4. Those dogs here are happy.

Choose the correct sentence.

1. This students over there are lost.
2. That students over there are lost.
3. These students over there are lost.
4. Those students over there are lost.

Ik begrijp "this & that"

😒🙁😐🙂😃

Possessive Pronouns
Bezittelijke voornaamwoorden

Onderwerp	B VW Bijvoeglijk	B VW Zelfstanding
I (ik)	my (mijn)	mine (van mij)
You (jij)	your (jouw)	yours (van jou)
He/she/it (hij/zij/het)	his/her/its (zijn/haar/zijn)	his/hers/ its (van hem/van haar/ van het )
We (wij)	our (ons)	ours (van ons)
You (jullie)	your (jullie)	yours (van jullie)
They (zij)	their (hun)	theirs (van hen)

Possessive Pronouns
Bezittelijke voornaamwoorden

Bijvoeglijk  B VNW + Zelfstandig NW 
We washed our car today. (onze auto)

You broke my chair. (mijn stoel)

Zelfstanding B VNW
This is not mine. Mine is purple. (van mij) 
She forgot hers(van haar), so she took his(van hem).

Zelfstandig NM + of + Zelfstandig B VNM (deel van het geheel)

I can play some songs of mine. (enkele liedjes van mij)

Is this a friend of yours? (een van jouw vrienden)

This is not ________ umbrella.

1. mine
2. my
3. of mine
4. me

_____ house is bigger than _____.

1. Ours, their
2. Our, their
3. Our, theirs
4. Ours, theirs

This house is ___________.
(John & Lydia)

That laptop is ______.
(Femke)

_______ flight is delayed.
(I & friends)

It was _____ birthday!
(Wende)

Michael is one of my friends.
He is a ______ __ _____.

Ik begrijp bezittelijke voornaamwoorden.

😒🙁😐🙂😃

Much & Many

(=veel)

Many & Much

Telbaar - Many	Ontelbaar - Much
Een telbaar zelfstandig naamwoord duidt iets aan dat je in een aantal kunt telen. Telbare woorden hebben een meervoud.	Een ontelbaar zelfstandig naamwoord duidt iets aan dat je in een hoeveelheid kunt uitdrukken. Ontelbare woorden hebben geen meervoud.
1 apple, tree, book 2 or more apples, trees, books	music, freedom, happiness, knowledge

Je hebt zelfstandig naamwoorden in veel soorten en maten. Maar één fundamenteel onderscheid is tussen de woorden die je kunt tellen, en die waarbij dat niet kan. Je kunt bijvoorbeeld wel zeggen “Ik heb drie blauwe plekken” maar niet “*Ik heb drie griepen”.

Kun je een telbaar zelfstandig naamwoord bedenken?

Kun je een ontelbaar zelfstandig naamwoord bedenken?

Can I have a   cup   of   coffee  ?

I didn't get enough   sleep  .

This   recipe   needs 2   kilos   flour  .

I really like   cookies  .

Can you buy a   bottle   of   water  ?

I have a   ring   made of   gold  .

Many (T)

Much (O)

cup

coffee

sleep

recipe

kilos

flour

cookies

bottle

water

ring

gold

Nowadays, ________ children have a phone.

1. much
2. many

That is too _______ butter for me.

1. much
2. many

There aren't ________ windows in our classroom.

1. much
2. many

We don't have ______ oil left.

1. much
2. many

Ik begrijp "Much"& "Many".

😒🙁😐🙂😃