§ 1.2 De Nederlandse Industrie blz 10

• Aardrijkskunde
• Middelbare school
• vmbo k, mavo
• Leerjaar 2

JdW

Wij werken met de kijkwijzer

Startklaar 

Voorkennis

Leerdoelgericht

Inclusieve didactiek

Herkenbare voorbeelden

Formatief Handelen

Afsluiting

Welkom allemaal

Vandaag gaan we doen?

Pak je Chromebook / laptop log in op LESSON UP

Pak je aantekeningen JDW schrift

Open je Lesboek blz 10 + 11

Open je werkboek blz 9 t/m 11

Telefoons UIT

In de klas gebruiken we GEEN mobiele telefoon

Je mobiele telefoon staat uit

en zit in je tas

Stiekem gebruik = Inleveren

Herhaling vorige les:

Wat hebben we de vorige les geleerd ?

Lesdoel(en) - (Opschrijven)

§ 2    De Nederlandse industrie     ( SLEUTELWOORDEN)                                                       

Basisbegrippen:   Grondstoffen, Vestigingsplaatsfactoren, massagoederen, stukgoederen, arbeidsmarkt, afzetmarkt, agglomeratie effect, Industriële inertie, Multinationals 

                 SAMENVATTING                            

R:       Je kunt het verschil tussen massagoederen en stukgoederen                                                            
T1:     Je kunt verklaren / uitleggen waarom de afzetmarkt van goederen door welvaart toeneemt.                                                            

T2:    Je kunt van een thematische kaart aangeven waar in Nederland of een ander land  bepaalde industrie voorkomt                       

I:       Je kunt beredeneren / uitleggen wat Multinationals zijn en wat de voorwaarden zijn.                                                            

Pak je lesboek

We gaan gezamenlijk lezen op blz 10 + blz 11

Iedereen leest mee .... Je krijgt om de beurt een leesopdracht

Geef aan als je moeilijke woorden niet begrijpt

Welke bedrijven hebben fabrieken nodig voor verdere verwerking van producten?

1. Bedrijven die zich ver van fabrieken vestigen.
2. Andere verwerkingsfabrieken en dienstverlenende bedrijven.

Wat is het agglomeratie-effect in de context van bedrijfsvestiging?

1. Bedrijven vestigen zich ver van elkaar voor concurrentie.
2. Bedrijven vestigen zich bij elkaar om samen te werken.

Waarom vestigen broodfabrieken zich bij de afzetmarkt?

1. Vanwege goedkoper transport over zee.
2. Om producten die snel bederven te verkopen.

Waarom verplaatsen fabrieken zich naar landen met lagere lonen?

1. Om dichter bij de afzetmarkt te zijn.
2. Om kosten te besparen op laaggeschoolde arbeid.

Waarom vestigen fabrieken zich vaak in steden?

1. Vanwege goedkoper transport over zee.
2. Vanwege de nabijheid van arbeidskrachten en afzetmarkt.

Waarom vestigen olieraffinaderijen zich vaak in de buurt van zeehavens?

1. Er is minder concurrentie voor de fabrieken in zeehavens.
2. Er is meer ruimte voor de fabrieken in zeehavens.
3. Olieraffinaderijen hebben speciale belastingvoordelen in zeehavens.
4. Aardolie wordt in grote tankers aangevoerd via zeehavens.

Waarom vind je suikerfabrieken vaak in gebieden waar veel suikerbieten groeien?

1. Suikerbieten groeien beter in de buurt van suikerfabrieken.
2. De arbeidskosten zijn lager in die gebieden.
3. Voor het maken van suiker is veel suikerbieten nodig.
4. Suikerfabrieken hebben speciale subsidies in die gebieden.

Waarom is het goedkoper om producten te vervoeren dan grondstoffen in bepaalde situaties?

1. Producten hebben minder ruimte nodig tijdens transport.
2. Soms is er weinig product in verhouding tot de benodigde grondstoffen.
3. Grondstoffen bederven sneller tijdens transport.
4. Producten zijn zwaarder dan grondstoffen.

Waarom kiezen fabrieken die landbouwproducten verwerken vaak voor een locatie dicht bij de landbouwgebieden?

1. Er is minder belasting in landbouwgebieden.
2. Landbouwproducten kunnen lang bewaard worden.
3. Landbouwproducten moeten vers worden verwerkt.
4. De arbeidskosten zijn lager in landbouwgebieden.

Waarom vestigen fabrieken die veel massagoed nodig hebben zich vaak in de buurt van zeehavens?

1. Het vervoer van massagoed is duurder via zeehavens.
2. Het vervoer van massagoed is goedkoper via zeehavens.
3. Er is minder concurrentie voor de fabrieken in zeehavens.
4. Er is meer ruimte voor de fabrieken in zeehavens.

Kijk goed naar dit plaatje

Onthou welke industrieën je ziet !!!

In welk deel van Nederland zitten de meeste bedrijven?

Welke Industrieën zag je op
de vorige slide / foto?

Massagoederen

Stukgoederen

Hoe herken je
MASSA GOEDEREN ?

Hoe herken je
STUK GOEDEREN ?

Waarom is de paprika handel naar CHINA zo aantrekkelijk voor Nederland?

1. De chinezen zijn gek op paprika
2. De chinezen kennen paprika niet
3. In China wonen veel mensen dus de AFZET markt is groot ( veel €€ )
4. In China eten ze alleen Chinese kool

Wat zijn Multinationals ?

1. Dat zijn voetbal bedrijven
2. Dat zijn bedrijven in het buitenland
3. Dat zijn bedrijven met vestigingen in vele landen
4. Dat zijn bedrijven in Nederland

Pak je werkboek blz 9 en blz 12

Ga nu de opdrachten maken uit je werkboek 1 t/m 9

Exit Ticket
Hoe goed heb je de les begrepen?

😒🙁😐🙂😃