Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
Welkom!
Ga zitten en pak je laptop.
Vandaag mag je zelf weten waar je gaat zitten.
Let op: als het te onrustig is, zit je alleen.
Slide 1 - Diapositive
Welke tekstverbanden ken je? (Dus geen signaalwoorden)
Slide 2 - Carte mentale
Wat is eigenlijk het nut van het herkennen van tekstverbanden en signaalwoorden?
Slide 3 - Carte mentale
Een tekstverband zorgt voor samenhang in een tekst
Snel zoeken naar bijvoorbeeld de conclusie - signaalwoorden dus, daarom, dat houdt in...
Begrijpen waar de tekst over gaat.
Slide 4 - Diapositive
TEKSTVERBANDEN
Zorgen ervoor dat
woorden, zinnen en alinea's
met elkaar samenhangen.
Slide 5 - Diapositive
SIGNAALWOORDEN
Aan een
signaalwoord
zie je met
welk tekstverband
je te maken hebt.
Slide 6 - Diapositive
SOORTEN TEKSTVERBANDEN
- chronologisch verband
- opsommend verband
- tegenstellend verband
- toelichtend verband
- redengevend verband
- oorzakelijk verband
- concluderend verband
- doel-middel verband
- vergelijkend verband
- samenvattend verband
Slide 7 - Diapositive
Doel-middelverband
Geeft aan welk middel wordt gebruikt om een bepaald doel te bereiken.
Signaalwoorden: opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
Slide 8 - Diapositive
Doel-middelverband
Voorbeeld:
Om nog op tijd op school te komen (doel), ga ik toch maar fietsen in plaats van lopen (middel).
Mijn buurvrouw gaat vanavond collecteren (middel). Het doel is om zoveel mogelijk geld op te halen voor het goede doel dat opkomt voor de dieren (doel).
Slide 9 - Diapositive
Vergelijkend verband
Laat een verschil of overeenkomst zien
Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer, groter, beter dan, etc.
Slide 10 - Diapositive
Vergelijkend verband
Voorbeeld:
Sam heeft, net als zijn neef, gekozen voor het kindermenu.
Op mijn school zijn de regels helemaal niet streng in vergelijking met de regels bij mijn zus.
Slide 11 - Diapositive
Samenvattend verband
Laat een verkorte weergave van informatie uit de tekst zien
Signaalwoorden: kortom, samengevat, met andere woorden, al met al
Slide 12 - Diapositive
Samenvattend verband
Voorbeeld:
Gister ben ik naar de film gegaan. Mijn vriendin heeft de hele film haar handen voor haar ogen gehouden. Ik schrok een keer zo hard dat de popcorn over me heen vloog. Kortom, het was een spannende film.
Slide 13 - Diapositive
'Met behulp van' is een signaalwoord van een
A
redengevend verband
B
doel-middel verband
C
samenvattend verband
D
concluderend verband
Slide 14 - Quiz
'Kortom' is een signaalwoord voor een
A
oorzakelijk verband
B
redengevend verband
C
samenvattend verband
D
doel-middel verband
Slide 15 - Quiz
'omdat' is een signaalwoord van een
A
redengevend verband
B
doel-middel verband
C
oorzakelijk verband
D
concluderend verband
Slide 16 - Quiz
Een oorzakelijk verband toont waardoor iets gebeurt
A
waar
B
niet waar
Slide 17 - Quiz
Een redengevend verband geeft aan hoe iemand iets doet
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
'Als gevolg van' is een signaalwoord van een
A
redengevend verband
B
concluderend verband
C
doel-middel verband
D
oorzakelijk verband
Slide 19 - Quiz
Bij een samenvattend verband wordt er een verkorte weergave van info uit de tekst gegeven
A
waar
B
niet waar
Slide 20 - Quiz
Een redengevend verband geeft aan hoe iemand iets doet
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quiz
Oorzakelijk verband
Redengevend verband
Geeft aan waarom iemand iets doet of vindt
Geeft aan waardoor iets gebeurt en waar je geen invloed op hebt
daarom
doordat
want
dus
Slide 22 - Question de remorquage
In het weekend heb ik een baantje, maar door de week heb ik daar geen tijd voor.
A
Chronologisch verband
B
Concluderend verband
C
Oorzakelijk verband
D
Tegenstellend verband
Slide 23 - Quiz
Samenvattend verband
A
Je kunt in de spits haast niet meer opschieten in de Randstad. Zo kost het je vaak twee uur om van Den Haag naar Rotterdam te reizen, een afstand die je normaal in twintig minuten aflegt.
B
Als het morgen mooi weer is, gaan we naar het strand.
C
De recensent van Kidsweek vindt dit een prachtig boek. Maar in de Jeugdboekengids lees ik een heel negatieve bespreking. De meningen zijn dus nogal verdeeld.
D
Al met al ben ik zwaar teleurgesteld.
Slide 24 - Quiz
Doel-middelverband
A
We hebben eerst een taart gebakken en daarna buiten gespeeld.
B
Om er voor te zorgen dat iedereen er bij kan zijn, houden we het feest op zaterdag.
C
Gisteren was ik heel erg moe, daarom heb ik tot 12:00 uur uitgeslapen.
D
Deze kerstvakantie ben ik naar Duitsland geweest. We hebben veel gegeten en gewandeld. Kortom, het was de beste kerstvakantie ooit!
Slide 25 - Quiz
Vergelijkend verband
A
Ik wil net als mijn vader later piloot worden!
B
Morgen ben ik jarig en ga ik zwemmen . Daarna gaan we patat eten.
C
Ik heb geen zin in het weekend, want ik moet huiswerk maken.
Slide 26 - Quiz
Doel-middelverband
Vergelijkend verband
Samenvattend verband
Overig
zodat
kortom
net als
daarom
al met al
daarna
toch
mooier dan
Slide 27 - Question de remorquage
Wat geeft een 'doel-middelverband' aan?
A
Welk doel je nodig hebt om je middel te bereiken.
B
Welk middel je nodig hebt om je doel te bereiken.
C
Het vat samen waar de tekst over gaat.
D
Huh, doel-middelverband?!
Slide 28 - Quiz
Welk verband herken je in de volgende zin?
Hoewel Marit niet had geleerd voor het examen, haalde ze toch een voldoende.
A
Tegenstelling
B
Tijdsvolgorde
C
Opsomming
D
Vergelijking
Slide 29 - Quiz
Welk verband herken je in de volgende zin?
Doordat er een ongeluk gebeurd was, kwamen wij te laat.
A
Opsomming
B
Tegenstelling
C
Tijdsvolgorde
D
Reden
Slide 30 - Quiz
Welk verband herken je in de volgende zin?
Mijn broertje wil graag een ijsje, een appeltaart, een glad drinken en een pizza.
A
Tegenstelling
B
Toelichting
C
Opsomming
D
Chronologie
Slide 31 - Quiz
Welk verband herken je in de volgende zin?
Het heeft vannacht enorm gesneeuwd, met als gevolg dat ik de deur vanochtend bijna niet open kreeg.
A
Tegenstelling
B
Reden
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde
Slide 32 - Quiz
Welk verband herken je in de volgende zin?
Je mag vanavond net zo als andere avonden niet opblijven.
A
Tegenstelling
B
Opsomming
C
Vergelijking
D
Tijdsvolgorde
Slide 33 - Quiz
Welk verband herken je in de volgende zin?
Eerst ga je naar de kapper en vervolgens ga je nieuwe schoenen kopen.
A
Tijdsvolgorde
B
Tegenstelling
C
Toelichting
D
Opsomming
Slide 34 - Quiz
De hoofdgedachte vind je:
A
In de inleiding of de kern
B
In de inleiding of het slot
C
In de kern of het slot
D
In de laatste zin
Slide 35 - Quiz
Wat geeft een vergelijkend verband aan?
A
Het laat zien wat je net hebt gelezen.
B
Het noemt twee zaken op.
C
Het laat een verschil of overeenkomst zien.
D
Huh, vergelijkend verband?!
Slide 36 - Quiz
Wat geeft een samenvattend verband aan?
A
Verkorte weergave van de informatie uit de tekst.
B
Het zet twee zaken samen naast elkaar.
C
Het laat een overeenkomst zien.
D
Huh, samenvattend verband?!
Slide 37 - Quiz
Zij moet eerst haar zere oor aan de dokter laten zien, daarna mag ze een pijnstiller innemen.
A
Chronologisch
B
Opsommend
C
Tegenstellend
Slide 38 - Quiz
Mevrouw Eijgermans geniet van goede muziek, verder is zij een filmliefhebber.
A
Tegenstellend
B
Opsomming
C
Chronologisch
Slide 39 - Quiz
Mijn etui zit bomvol met schoolspullen: pennen, potloden, stiften, een geo-driehoek, gummen en een passer.