V3 - Leesvaardigheid deel 1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

V3 - leesvaardigheid 1

H1 t/m 3

FRO

Wat wordt er bedoeld met mediawijsheid?

1. De media op een handige manier inzetten om nieuws en informatie te verzamelen.
2. De vaardigheden die nodig zijn om kritisch en veilig om te gaan met informatie op het web.
3. Het toevoegen en delen van informatie op het internet.
4. De verandering van onze manier van het verzamelen van nieuws en informatie door de komst van het internet .

Mediawijs

Niet mediawijs

betrouwbaarheid bron checken

alle cookies accepteren

zorgvuldig omgaan met delen privé-gegevens

privé-gegevens delen als daarom gevraagd wordt

als je iets leest op social media, kijken wie de auteur is

informatie uit verschillende bronnen halen

niets geloven van wat je leest of ziet

informatie vooral van één persoon of site of app halen

je wachtwoorden regelmatig veranderen

Welke rijtjes zijn juist?
Bij het controleren van de betrouwbaarheid van bronnen let je op:

1. Datum van publicatie, de vindplaats van de bron en waar de bron over gaat.
2. Het belang van de maker van de bron, hoe hij aan informatie is gekomen en de datum van publicatie.
3. De vindplaats van de bron, hoe de maker aan de informatie is gekomen en het belang van de maker.
4. Hoe de maker aan de informatie is gekomen, de datum van publicatie en de titel van het werk.

Is deze bron betrouwbaar? Leg je antwoord uit in een volledige zin.  

Nee, deze bron is niet betrouwbaar.

1. Onjuiste feiten: de monnik doet alsof het verspreiden van het christendom op dat moment heel makkelijk gaat. Dat was niet het geval. 

2. Het is een soort betoog, want hij geeft zijn mening. De tekst is niet objectief. 

3. Er is sprake van een religieus belang. 

4. Het is onbekend wie die monnik is

5. De tekst erg lang geleden geschreven.

Wanneer is een auteur betrouwbaar?

1. Als hij deskundig en onpartijdig is.
2. Als hij een bepaald belang heeft.
3. Als hij zijn mening geeft.
4. Als hij bronnen gebruikt.

Is deze auteur betrouwbaar?

1. Ja, want hij is ervaringsdeskundige.
2. Nee, want hij is (voor mij) geen bekende persoon.
3. Nee, want hij heeft een commercieel of politiek belang.
4. Ja, want hij is ervoor opgeleid en hij heeft werkervaring.

Wat is een feit?

1. Een uitspraak die je kunt controleren.
2. De reden waarom je iets vindt.
3. Iets waarover je kunt discussiëren.
4. Waar de tekst vandaan komt.

Geef een voorbeeld van een mening.

Iets wat iemand ergens van vindt. 

Je kunt erover discussiëren.

Welke uitspraken over argumenten zijn JUIST ?

1. Je gebruikt ze om je mening te ondersteunen.
2. Ze beginnen vaak met maar, hoewel en toch.
3. Ze beginnen vaak met omdat, want of daarom.
4. Je kunt ze baseren op feiten of op gevoel.

Wat is het standpunt
van de schrijver van deze tekst?

Rijden onder invloed is gevaarlijk.

Hoeveel argumenten heeft de schrijver van deze tekst gebruikt?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Ik beheers de in deze LessonUp gevraagde theorie goed.

😒🙁😐🙂😃