H4 Bevolking en ruimte in Nederland

Oefenen
Bevolking en ruimte 



1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Oefenen
Bevolking en ruimte 



Slide 1 - Diapositive

Wat is geen oorzaak voor de ontgroening van Nederland?
A
Het gebruik van voorbehoedsmiddelen
B
De veranderde rol van de vrouw in de samenleving
C
De levensverwachting van mensen is hoger
D
Afgenomen zekerheid van werk en woning

Slide 2 - Quiz

Wat betekent natuurlijke bevolkingsgroei
A
Geboortecijfer min sterftecijfer
B
Sterftecijfer + geboortecijfer
C
Sterftecijfer min geboortecijfer
D
Geboortecijfer + sterftecijfer

Slide 3 - Quiz

In Oost-Europa worden minder baby;s geboren dan er mensen sterven. Welk begrip past hierbij?
A
geboorteoverschot
B
een sterfteoverschot
C
natuurlijke groei
D
een laag sterftecijfer

Slide 4 - Quiz

Welke uitspraak is juist?
A
In de stedelijke gebieden is de bebouwingsdichtheid laag omdat er veel parken en tuinen zijn.
B
Een hoge bevolkingsdichtheid en een hoge bebouwingsdichtheid gaan vaak samen.
C
In landelijke gebieden wordt de ruimte vooral gebruikt voor huizen.
D
Een kenmerk van stedelijke gebieden is het lage aantal voorzieningen.

Slide 5 - Quiz

Tussen 1950 en 2015 is de mobiliteit van mensen sterk toegenomen. Geef hiervoor twee redenen.

Slide 6 - Question ouverte

De toegenomen mobiliteit heeft negatieve gevolgen voor de leefbaarheid. Geef twee negatieve gevolgen van de toegenomen mobiliteit.

Slide 7 - Question ouverte

Wat betekent geboorteoverschot?
A
Het aantal geboorten in een gebied kleiner is dan het aantal sterfgevallen.
B
Dat het aantal geboorten groter is dan het aantal sterfgevallen
C
Dat het aantal sterfgevallen kleiner is dan het aantal geboortegevallen
D
Dat het aantal sterfgevallen groter is dan het aantal geboortegevallen

Slide 8 - Quiz

Waar is in Nederland sprake van?
A
Vertrekoverschot/ Geboorteoverschot
B
Vestigingsoverschot/ Sterfteoverschot
C
Vertrekoverschot/ Sterfteoverschot
D
Vestigingsoverschot/ Geboorteoverschot

Slide 9 - Quiz

In krimpgebieden is er sprake van vergrijzing
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Er is vergrijzing in de grensgebieden door migratie van de jongeren.
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

Wat is geen oorzaak van krimpgebieden?
A
Vergrijzing
B
Weinig banen
C
Weinig scholen
D
Hoog geboortecijfer

Slide 12 - Quiz

Bekijk bron 1
Wat is de gemiddelde natuurlijke bevolkingsgroei per dag in Nederland?
A
50
B
205
C
255
D
1125

Slide 13 - Quiz

Wat is de gemiddelde sociale bevolkingsgroei per dag in Nederland?
A
50
B
205
C
255
D
1125

Slide 14 - Quiz

Op de kaart in bron 2 zijn vier regio’s aangegeven. Twee van deze regio’s zijn krimpgebieden en in twee regio’s groeit de bevolking. Wat is de juiste combinatie
van cijfer en soort gebied?

A
Krimp 1 en 2 Groei 3 en 4
B
Krimp 1 en 4 Groei 2 en 3
C
Krimp 2 en 3 Groei 1 en 4
D
Krimp 3 en 4 Groei 1 en 2

Slide 15 - Quiz

Welke voorziening heeft een groter verzorgingsgebied?
A
Huisarts
B
Academisch ziekenhuis
C
Supermarkt
D
Bouwmarkt

Slide 16 - Quiz

De reikwijdte kan zijn
A
5 km
B
10.000 klanten
C
het kan beiden

Slide 17 - Quiz

Wat wordt er niet gehaald, als een voorziening geen of te weinig winst maakt?
A
Reikwijdte
B
Verzorgingsgebied
C
Drempelwaarde
D
Ontgroening

Slide 18 - Quiz

Welke bevolkingsgrafiek hoort bij Nederland (2019)?
A
bevolkingsgrafiek A
B
bevolkingsgrafiek B
C
bevolkingsgrafiek C
D
bevolkingsgrafiek D

Slide 19 - Quiz

wat is mobiliteit?
A
de mogelijkheid om je ter verplaatsen
B
alle vervoersmiddelen
C
het verkeer
D
telefoons

Slide 20 - Quiz

Wanneer mensen van de stad naar het platteland verhuizen noemen we dit:
A
urbanisatiegraad
B
suburbanisatie
C
mobiliteit
D
verstedelijking

Slide 21 - Quiz

Welke begrip past hier bij?
A
Concentrisch
B
Meerkernen
C
Forensisme
D
Congestie

Slide 22 - Quiz

stadscentrum
arbeiderswijken
naoorlogse wijken
nieuwbouwwijken
jaren-`70-wijken
vooroorlogse wijken

Slide 23 - Question de remorquage

Van vroeger naar nu:
A
urbanisatie - re-urbanisatie - suburbanisatie.
B
suburbanisatie - urbanisatie - re-urbanisatie
C
suburbanisatie - re-urbanisatie - urbanisatie
D
urbanisatie - suburbanisatie - re-urbanisatie

Slide 24 - Quiz

Stad
Agglomeratie
Stedelijk gebied
Stadsgewest
Suburbanisatie
Urbanisatie
Netwerkstad

Slide 25 - Question de remorquage

Wat voor groeimodel zie je op de achtergrond
A
Historisch groeimodel
B
Concentrisch groeimodel
C
Meerkernen groeimodel
D
Urbaniserend groeimodel

Slide 26 - Quiz

Hoe bereken je sociale bevolkingsgroei?
A
Immigratie + emigratie
B
Emigratie + immigratie
C
Immigratie - emigratie
D
Emigratie - imigratie

Slide 27 - Quiz

Negatieve natuurlijke bevolkingsgroei
Lage natuurlijke bevolkingsgroei
Sterke natuurlijke bevolkingsgroei
Sterke natuurlijke bevolkingsgroei
Lage natuurlijke bevolkingsgroei

Slide 28 - Question de remorquage

Natuurlijke bevolkingsgroei
Sociale bevolkingsgroei

Slide 29 - Question de remorquage

Sleep de juiste omschrijving naar de juiste plek in de legenda
Totale bevolkingsgroei
Migratiesaldo
Natuurlijke bevolkingsgroei van eerstegeneratiemigranten 
Totale natuurlijke bevolkingsgroei

Slide 30 - Question de remorquage

Noem 3 migratiemotieven om naar Nederland te komen.

Slide 31 - Question ouverte

Gebruik de bron. Er zijn vier vormen van migratie mogelijk:
ruraal --> ruraal, ruraal --> urbaan, urbaan --> ruraal, urbaan --> urbaan.
Neem de letters a en b van onderstaande zinnen over op je antwoordblad. Schrijf achter elke letter de juiste vorm van migratie.
a de binnenlandse migratie die in Indonesië het meest voorkomt;
b de binnenlandse migratie van de Balinezen naar Lampung.

Slide 32 - Question ouverte