Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Taalverzorging
hoofdstuk 1 t/m hoofdstuk 4
4BKT
Slide 1 - Diapositive
Hoofdletters Waar staan de hoofdletters goed?
A
dhr. van Leeuwen
B
Stef van Leeuwen
C
stef van Leeuwen
D
Stef Van leeuwen
Slide 2 - Quiz
Wat is niet met een hoofdletter?
A
Begin van de zin
B
Namen
C
Zelfstandige naamwoorden (ding/persoon)
D
Bijvoeglijke naamwoorden (omschrijving)
Slide 3 - Quiz
Met of zonder hoofdletter?
A
December
B
december
Slide 4 - Quiz
Hoofdletter of geen hoofdletter?
A
Kerstcadeau
B
kerstcadeau
Slide 5 - Quiz
Wat is een ander woord voor leestekens?
Slide 6 - Question ouverte
Schrijf de zin over. Plaats hoofdletters en leestekens.
houd jij ook zo van chocolade boterkoek en snoep
Slide 7 - Question ouverte
Er staan geen leestekens in de zin. Schrijf de zin op met leestekens. ik hou niet van appeltaart zei ik
Slide 8 - Question ouverte
Er staan geen leestekens in de zin. Schrijf de zin op met leestekens. ontdekt hij het verstopte kind
Slide 9 - Question ouverte
Er staan geen leestekens in de zin. Schrijf de zin op met leestekens. demeestergeeftonsles
Slide 10 - Question ouverte
Werkwoordspelling moeilijk? Ben je mal! Je volgt gewoon het stroomschema. Je begint altijd met het beoordelen of het werkwoord een [ ] is. Daarna kijk je naar de [ ] van de zin.
De [ ] van het werkwoord vind je door -en weg te halen.
Je gebruikt de regel van [ ] alleen in de
[ ] tijd. Eindigt de stam op een van die medeklinkers? Dan voeg je [ ] toe.
Bij het [ ] werkwoord schrijf je het woord zo [ ] mogelijk, maar alleen als de uitspraak het toelaat.
De infinitief is een onafhankelijk werkwoord; De vorm is niet afhankelijk van hoeveelheid of tijd. Dit is altijd het [ ].
persoonsvorm
tijd
stam
't ex-kofschip
tegenwoordige
verleden
+te
+de
bijvoeglijk gebruikte
kort
lang
hele werkwoord
Slide 11 - Question de remorquage
Wat is de juiste spelling?
A
kabeljauw
B
kabeljouw
Slide 12 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
zeeën
B
zeëen
Slide 13 - Quiz
overige spelling Wat is de juiste spelling?
A
niveaus
B
niveau's
Slide 14 - Quiz
Wat is de juiste spelling van....
A
interview
B
intervieuw
C
inteview
Slide 15 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
cafés
B
kiwis
C
autos
D
babys
Slide 16 - Quiz
Wat is de juiste spelling van....
A
verassing
B
verrasing
C
verrassing
Slide 17 - Quiz
Welke spelling is goed ?
Wat is de correcte spelling van het woord ...
A
ekseem
B
exeem
C
eczeem
D
exseem
Slide 18 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
logé
B
loge
Slide 19 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
taxietje
B
taxi'tje
Slide 20 - Quiz
Welke spelling is juist?
Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word
Slide 21 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
babys
B
baby's
Slide 22 - Quiz
Wat is de juiste spelling?
A
ideën
B
ideeën
Slide 23 - Quiz
wat is de juiste spelling
A
olieen
B
olien
C
oliën
D
olieën
Slide 24 - Quiz
Wat is het meervoud?
A
machine
B
machientjes
C
machines
Slide 25 - Quiz
Als de persoonsvorm meervoud is, moet het onderwerp ook meervoud zijn.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 26 - Quiz
Meervoud
A
Melodiën
B
Melodieën
C
Bacteriën
D
Bacterieën
Slide 27 - Quiz
meervouden
Wat is het meervoud van idee?
timer
0:30
A
idees
B
ideeen
C
ideeën
D
ideën
Slide 28 - Quiz
Meervoud
A
taxis
B
taxi's
C
taxies
D
taxie's
Slide 29 - Quiz
Wat is een trap van vergelijking?
A
groot-klein
Zwaar -licht
B
Mooi-mooier-mooist
C
Ten eerste, ten tweede, ten derde
D
maar, echter, desondanks, hoewel
Slide 30 - Quiz
Wat is de juiste volgorde bij deze trap van vergelijking?
A
graag - liefst - liever
B
liefst - liever - graag
C
graag - grager - graagst
D
graag - liever - liefst
Slide 31 - Quiz
Wat is een goede trap van vergelijking?
A
lang, langer, langst
B
langst, langer, lang
C
lang, langst, langer
D
langer, lang, langst
Slide 32 - Quiz
Welke trap van vergelijking is correct?
A
goed-beter-best
B
goed - best - meest goed
C
goed-goeder-goedst
D
goed - beter - meest beter
Slide 33 - Quiz
Wat is de trap van vergelijking van weinig
timer
0:30
A
weinig - weiniger - weinigst
B
weinig, minder, minst
C
minder, minst, allerminst
D
weinig, minder, niks
Slide 34 - Quiz
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord.