Samenvatting van vier lessen

Les 1 Geldezels
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Les 1 Geldezels

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions


Bij een geldezel wordt geld op de rekening gezet, 
dat er even later weer wordt afgehaald. 
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Als geldezel werk je mee aan oplichting.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 3 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Je bent alleen strafbaar als geldezel,
 als je er zelf geld aan hebt verdiend
A
Waar
B
Niet waar

Slide 4 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Criminelen gebruiken geldezels om zelf anoniem te blijven.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Banken controleren actief op
'verdachte' overboekingen. 
A
Waar
B
Niet waar

Slide 6 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Ook als je alleen maar iemand wilde helpen ben je 
strafbaar als je je rekening laat gebruiken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Welk woord hoort bij deze omschrijving:
'Doen alsof je crimineel geld op een 
legale manier hebt verdiend'
A
Corruptie
B
Witwassen
C
Afpersen
D
Belastingfraude

Slide 8 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions


Wat kunnen de gevolgen zijn
als je gepakt wordt als geldezel?
A
Je krijgt een strafblad.
B
Je moet het hele bedrag dat op jouw rekening is gezet terugbetalen.
C
Je kunt geen bankrekening meer openen of lening meer afsluiten.
D
Alle antwoorden zijn juist.

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe het werkt
Iemand wordt opgelicht, bijvoorbeeld via WhatsApp.  
Geld van slachtoffer wordt overgeboekt naar bankrekening geldezel
Het gestolen geld wordt opgenomen of overgeboekt naar een (buitenlandse) rekening. 
De oplichter heeft zijn geld en blijft zelf anoniem.

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

  • Strafblad, en mogelijk taak- of celstraf.
  • Je kunt (max 8 jaar) geen rekening of lening meer afsluiten.
  • Het slachtoffer mag onder bepaalde voorwaarden jouw naam en adres  opvragen om aangifte te doen en het geld terug te vorderen. 
  • Je moet het geld terugbetalen dat via jouw bankrekening is weggesluisd. Dit kan leiden tot een forse schuld.
De gevolgen

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Les 2 
Goud , geld en bankbiljetten

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel is een goudstaaf waard?
A
600.000
B
200.000
C
400.000

Slide 13 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel goudstaven heeft Nederland
A
5000
B
30.000
C
15.000
D
10.000

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Van welke materiaal wordt een bankbiljet gemaakt?
A
Papier
B
Karton
C
Katoen
D
Plastic

Slide 15 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De Nederlandse Bank (DNB)
Verspreid munten en bankbiljetten. Het komt via een andere bank (ING, Rabobank, SNS bank etc) bij de mensen. 

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wie is eigenaar van de goudvoorraad
A
De bank
B
De koning
C
De staat

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

In welke landen ligt het goud van Nederland?
A
Nederland, België, Luxemburg
B
Nederland, Amerika, Duitsland
C
Nederland. Amerika, Canada, Engeland
D
Nederland, Frankrijk, Italië

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe zwaar is een goudstaaf?
A
10,5 kg
B
12,5 kg
C
11,5 kg
D
13,5 kg

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel geldbiljetten worden er per jaar gemaakt?
A
300 miljoen
B
350 miljoen
C
200 miljoen
D
400 miljoen

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe heet het licht dat gebruikt wordt om de echtheid van een biljet te controleren?
A
zonlicht
B
infra rood licht
C
UV licht
D
dimlicht

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Les 3
van ruilhandel naar geldautomaat

Slide 22 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Directe ruil is:
A
geld tegen een product ruilen
B
een product tegen geld ruilen
C
geld tegen geld ruilen
D
een product tegen een product ruilen

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Functies van geld

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zijn de drie functies van geld?
A
Rekenmiddel, ruilmiddel en spaarmiddel
B
Ruilmiddel, betaalmiddel en spaarmiddel
C
Spaarmiddel, rekenmiddel en oppotmiddel
D
Spaarmiddel, rentemiddel en ruilmiddel

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De drie functies van geld
ruilfunctie
reken functie
spaarfunctie
Bepalen hoeveel peren er nodig zijn om te ruilen tegen 10  kilo tomaten
loon opzij leggen om later een scooter van te kopen
het kopen van een scooter van je loon

Slide 27 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

10. Functies van geld opnoemen
Ruilmiddel

Spaarmiddel

Rekenmiddel

Slide 28 - Question de remorquage

Cet élément n'a pas d'instructions

  • 2 soorten geld:
  1. Chartaal = munten en bankbiljetten. Je kunt het vastpakken.


  2. Giraal = geld dat op je bank/betaalrekening staat. Je kunt het niet vastpakken.

Slide 29 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk soort geld herken je?

1. Sofie betaalt bij de kassa van de AH met haar pinpas.
2. Sem betaalt bij de kassa van de AH met een biljet van € 20
A
Beide chartaal
B
Beide giraal
C
1= chartaal 2= giraal
D
1= giraal 2= chartaal

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Les 4 De Euro

Slide 32 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Waar staat de afkorting EMU voor?
A
Economische Monetaire Unie
B
Europese Monetaire Unie
C
Ecologische Maatschappelijke Unie
D
Geen van deze antwoorden is juist.

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

De Europese Monetaire Unie bestaat uit ...
A
alle EU landen
B
alle Europese landen
C
landen die de euro hebben
D
alle wereldlanden

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Eurozone
Eurozone: landen die de euro als wettig betaalmiddel hebben.

Buiten de eurozone: vreemde valuta oftewel vreemd geld.

Slide 35 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de Eurozone?
A
Europa zonder Engeland
B
Europa zonder Brexit
C
Een gebied waar je met Euro's kunt betalen
D
Een gebied waar je juist niet met Euro's kunt betalen

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Inflatie
  • De stijging van de gemiddelde prijs per product.
  • Druk je uit in inflatiepercentage.
  • Bijvoorbeeld een inflatie van 3%

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is inflatie
A
Stijging van de koopkracht
B
Algemene daling van de prijzen
C
Algemene stijging van de prijzen
D
Daling van de koopkracht

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de ECB
A
Eerste Consumenten Bank
B
Europese Centrale Bank
C
Europese Consumenten Bank
D
Eerste Centrale Bank

Slide 39 - Quiz

Centrale bank van de eurozone 
De ECB bepaalt voor alle landen de basis rente. Op deze manier houden ze de inflatie onder controle. 
Wat is de hoofddoelstelling van de ECB?
A
Een soepel en betrouwbaar betalingsverkeer
B
Veilig houden van spaartegoeden
C
Een hoge koers van de euro
D
Stabiele prijzen (net geen 2% inflatie)

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welk voordeel hebben wij door het gebruik van de euro?
A
Alles is nu goedkoper.
B
We hoeven geen geld te wisselen als we binnen de EMU op vakantie gaan.
C
Je kunt nu in alle landen met de PIN betalen.
D
Nederland kan nu beter met alle landen handelen.

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions