Beeldspraak: metafoor en personificatie

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Vwo 2

Beeldspraak:

Metafoor en personificatie

Lesdoelen:

- Je kunt de begrippen beeldspraak, object, beeld, metafoor en personificatie uitleggen. 

- Je kunt voorbeelden geven en herkennen van metaforen en personificatie. 

- Je maakt §5 opdracht 1 t/m 4

Zij is het derde wiel aan de wagen

Beeldspraak: metafoor en personificatie

- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis.

- Goede beeldspraak maakt een tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Metafoor  

Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, het object/ de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld (b)

Metaforen - voorbeelden

1) Dat onnozele schaap is er alweer ingetrapt. 

= niet snuggere persoon (object)

2) Een reus van een kerel. 

= Een grote kerel (object)
3) De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  

= verminderen (object)
4) Het regent klachten bij de zorginstelling. 

= Er komen veel klachten binnen (object)

Metafoor

Werkwoorden kunnen een metafoor zijn:

– Veronique vliegt (b) door die spannende boeken. = leest heel snel (object)

Spreekwoorden en uitdrukkingen (in het geheel) zijn vaak metaforen:

– Kleine potjes hebben grote oren (b). = Kinderen horen alles (object)

– Appels met peren vergelijken (b) = een overeenkomst zoeken tussen twee zaken die niet met elkaar te vergelijken zijn (object)

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. 

Personificatie

Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.

• Hoge bomen vangen veel wind.

• Het gevaar loerde op elke straathoek.  
• De toekomst lacht je toe.

• De economie zucht en steunt onder dit regeringsbeleid.

Hoge bomen vangen veel wind

De camping bevond zich aan de voet van de berg.

1. personificatie
2. metafoor

Alleen het beeld wordt genoemd

Bij de ingang van de discotheek stond een kleerkast die iedereen fouilleerde.

1. personificatie
2. metafoor

metafoor - alleen het beeld wordt genoemd en er wordt natuurlijk iemand die groot en sterk is bedoeld.

Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.

1. personificatie
2. metafoor

Tijd kan niet kruipen, dat is iets wat mensen doen. Dus personificatie

Die engel van hiernaast heeft ons veel geholpen na de brand in de schuur.

1. personificatie
2. metafoor

alleen het beeld wordt genoemd

Wat is een voorbeeld van personificatie?

1. Hij is zo sterk als een beer
2. Hij zou haar vast en zeker hebben betaald
3. Heel Nederlands is aan het klussen
4. Papier is geduldig

Wat is een voorbeeld van een personificatie?

1. De stoel kreunde onder zijn gewicht.
2. Zijn hoofd lijkt wel een varkenskop; er zit geen haar meer op!
3. Karel kreeg op zijn veertiende eindelijk de baard in de keel.

Een voorbeeld van een metafoor is

1. Een kameel is het schip van de woestijn
2. Papier is geduldig
3. Die lange staat daar

Zelfstandig werken

Maak H1 woordenschat

opdracht 

ZELFSTANDIG WERKEN

Wat :	Maak de online planning 'Huiswerk Taal en woordenschat' §5 Beeldspraak opdr. 1 t/m 4
Hoe :	Je mag fluisteren
Hulp :	Gebruik de Lesson-Up of de theorie op blz. 98, 99
Tijd :	10 min
Klaar :	Maak woordenschat §1 en §2 af/ Leer §1 en §2 opdr. 7

Wat is een voorbeeld van personificatie?

1. De koe loeit
2. Het kind zeurt
3. De wind huilt

Wat is een voorbeeld van een metafoor?

1. De tijd kruipt voorbij.
2. Onze tuin snakt naar regen.
3. De camping bevond zich aan de voet van de berg.

Een voorbeeld van personificatie is...

1. De bal ligt naast het doel.
2. De bal heeft de achterkant van de lijn gezien.
3. De bal is rond.
4. De bal is weggerold.

Wat is een voorbeeld van een metafoor?

1. Mijn grootvader rookte als een schoorsteen.
2. Het schip kwam aan.
3. Niemand wil bevriend zijn met zo'n heks.
4. Die hele dure jurk van die prinses leek net een aardappelzak.

Huiswerk:

Dinsdag 22 oktober

Maak de planning Huiswerk taal en woordenschat af.

Week 46

SO Taal §2, §5, §8 en woordenschat §1, §2, §3, §4 (1x)