Woordsoorten

Woordsoorten
Aan het einde van deze les hebben jullie geleerd 
woordsoorten in een zin te vinden en te benoemen
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Woordsoorten
Aan het einde van deze les hebben jullie geleerd 
woordsoorten in een zin te vinden en te benoemen

Slide 1 - Diapositive

Welke woordsoorten gaan we oefenen?
We oefenen de woordsoorten:
- zelfstandig naamwoord
- bijvoeglijk naamwoord
- lidwoord
- voorzetsel

Slide 2 - Diapositive

Welke woordsoorten gaan we oefenen?
Zelfstandig naamwoord
Werkwoorden
Bijvoeglijk naamwoorden
Lidwoorden
Voorzetsels

Slide 3 - Diapositive

ZELFSTANDIG NAAMWOORD

Woorden voor:



  1. mensen
  2. dieren
  3. planten/natuurverschijnselen
  4. dingen/gevoel
  5. (eigen) namen

Slide 4 - Diapositive

ZELFSTANDIG NAAMWOORD




Mensen
docent, meisje, secretaresse, voetballer, bouwvakker, schoonheidsspecialist, bakker...
Dieren
Ezel, lieveheersbeestje, slang, tor, hond, muis, oxelot...
Planten/natuurverschijnselen
Zonnebloem, orkaan, regenbui, zonneschijn, eik, beukenboom...
Dingen/gevoel
Tafel, schrift, fiets, kaasschaaf, geluk, liefde, haat, honger...
(Eigen) namen
Robin, Karel, Mees, Praxis, Amsterdam, Eiffeltoren, Jansen...

Slide 5 - Diapositive

ZELFSTANDIG NAAMWOORD





- heeft meestal een enkelvoud en een meervoud

(vriend - vrienden)

- kan vaak klein of groot gemaakt worden

(taart - taartje)

- staat vaak met een lidwoord geschreven

(de klas, een boek, het paard)

Slide 6 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord

Slide 7 - Carte mentale

WERKWOORD

  1. werkwoorden = doe-woorden
  2. zegt wat iets of iemand doet of overkomt
  3. kan vervoegd worden (kan verschillende vormen hebben)




Slide 8 - Diapositive

Werkwoorden

Slide 9 - Carte mentale

LIDWOORD

  1. de
  2. het 
  3. een 

Slide 10 - Diapositive

Lidwoorden

Slide 11 - Carte mentale

BIJVOEGLIJK NAAMWOORD

Vertelt meer over een zelfstandig naamwoord


  1. het spannende boek
  2. een spannend boek'
  3. het boek is spannend

Slide 12 - Diapositive

Bijvoeglijk 
naamwoord

Slide 13 - Carte mentale

VOORZETSEL

Woord dat aangeeft

waar, wanneer of waarom

iets of iemand iets doet (kastwoorden)

waar
(... de kooi) in, op, achter, voor, naast, boven, onder... 
wanneer
ik appte tijdens de les, ik heb morgen om tien uur een afspraak, vanaf vandaag geldt het nieuwe rooster...
waarom
vanwege de storm blijft de brug dicht, dankzij mijn moeder kwam ik niet te laat

Slide 14 - Diapositive

Voorzetsels

Slide 15 - Carte mentale

Slide 16 - Vidéo

De opbouw van een zin

De     hond     loopt     naar     het      grote    veld.

Benoem de woordsoorten van deze zin !


Slide 17 - Diapositive

Lidwoord
Zelfst. naamw.
Werkwoord
Bijvoeglijk naamw.
Voorzetsel
De
hond
loopt
naar
het
grote
veld.

Slide 18 - Question de remorquage

Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar school.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 19 - Quiz

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 20 - Quiz

Welke woordsoort is "het" in deze zin?

Het kindje is heel moe.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 21 - Quiz

Welke woordsoort is "glimt" in deze zin?
De rode auto glimt zo mooi.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 22 - Quiz

Welk woordsoort is "naar" in deze zin?

De kinderen lopen naar school.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

___ vogels vliegen in de lucht.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 24 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De koeien _____ weer naar buiten.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 25 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Janneke heeft een mooi ____ aan.
A
lidwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 26 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

De paarden grazen ___ de wei.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 27 - Quiz

Welke woordsoort ontbreekt in de zin:

Het ____ meisje kan erg goed zingen.
A
bijvoeglijk naamwoord
B
werkwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
voorzetsel

Slide 28 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Vorige week heb ik een toets voor Nederlands gemaakt.
_______
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 29 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze moeilijke toets had ook erg veel vragen.
____________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 30 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
De resultaten van de toets waren niet erg hoog.
____
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 31 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Voor het volgende proefwerk zullen we beter moeten leren.
________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 32 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
Deze les doen we een herhaling van woordsoorten.
_____________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 33 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
We hoeven voor dit hoofdstuk maar 4 woordsoorten te kennen.
__________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 34 - Quiz

Welke woordsoort is onderstreept?
De makkelijkste woordsoort vind ik het lidwoord.
_________________
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 35 - Quiz


Wat heb JIJ geleerd deze les?

Slide 36 - Question ouverte

Weet je nog wat het lesdoel was?
Is dat gelukt?

Slide 37 - Question ouverte