Quiz

Quiz
1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 2

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Quiz

Slide 1 - Diapositive

Wat betekent: 'Iemand van zijn sokken rijden.'
A
Dat iemand zijn sokken kwijt is.
B
Iemand die te langzaam rijdt.
C
Iemand omver rijden.
D
Op iemands sokken rijden.

Slide 2 - Quiz

Wat betekent: 'Het loopt op rolletjes'?
A
Het loopt slecht.
B
Het loopt goed.
C
Het gaat over rolschaatsen.
D
Het gaat over iets oprollen.

Slide 3 - Quiz

Dat is een gepasseerd station.
A
We gaan het er niet meer over hebben.
B
Iemand is te laat uitgestapt.
C
Treinstations
D
In dezelfde situatie zitten.

Slide 4 - Quiz

In hetzelfde schuitje zitten.
A
Niet weten wat je moet doen.
B
Een beschuitje eten.
C
In dezelfde situatie zitten.
D
In een schip zitten.

Slide 5 - Quiz

Het vijfde wiel aan de wagen zijn.
A
Auto's met meer dan 4 wielen.
B
Te veel zijn.
C
Te weinig zijn.
D
Voeruitgen met 5 wielen.

Slide 6 - Quiz

Een race tegen de klok
A
Niet weten wat je moet doen.
B
Klok kijken
C
Meedoen aan een race
D
Haasten om ergens te zijn.

Slide 7 - Quiz

Er zijn veel wegen die naar Rome leiden.
A
Er zijn meerdere oplossingen.
B
Er zijn meer wegen als je naar Rome gaat.
C
Er zijn meer manieren om in Rome te komen
D
Er zijn meerdere problemen.

Slide 8 - Quiz

In geen velden of wegen te bekennen zijn.
A
Wegen en velden zoeken
B
bekentenis afleggen
C
Nergens te vinden zijn
D
bekentenis afleggen op een weg of veld.

Slide 9 - Quiz

Naar de bekende weg vragen.
A
Iets vragen wat je al weet.
B
Google maps gebruiken.
C
Iemand de weg vragen.
D
iemand om hulp vragen.

Slide 10 - Quiz

Roeien met de riemen die je hebt.
A
Roeien met een boot
B
Doen met de spullen/dingen die je hebt.
C
Roeien met riemen
D
Iets met riemen vastmaken.

Slide 11 - Quiz