2HVW Fictie par. 1 Setting, sfeer en par. 2 Tijd

Doelen
Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal
Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flash forwards herkennen in een verhaal en dit zelf toepassen. 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Doelen
Ik weet hoe een schrijver tijd kan gebruiken om spanning te creëren in een verhaal
Ik kan versnelling, vertraging, flashbacks en flash forwards herkennen in een verhaal en dit zelf toepassen. 

Slide 1 - Diapositive

chronologisch - niet-chronologisch
Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in een verhaal worden verteld in de volgorde waarin ze ook hebben plaatsgevonden. 
Voorbeeld: Dagboek van Anne Frank

Een verhaal is niet-chronologisch als de schrijver midden in een verhaal begint. de lezer komt er pas langzaam achter wat er gebeurd is. 
Voorbeeld: boeken van Mel Wallis de Vries

Slide 2 - Diapositive

vertelde tijd - verteltijd 
Vertelde tijd: de tijdsperiode van een verhaal (bijvoorbeeld: twee minuten - twee jaar).


Verteltijd: Elk verhaal heeft een bepaalde lengte: woorden, zinnen, bladzijden (150 woorden, 2 minuten leestijd).

Slide 3 - Diapositive

Versnelling - vertraging
Een verhaal kan versneld worden door een tijdsprong te maken in de tijd. Opeens gaat het verhaal na twee jaar verder (op de volgende bladzijde).

Een verhaal kan vertraagd worden door een bepaalde scene lang te laten voortduren gedurende het boek. Meestal worden de personages en de ruimte uitgebreid beschreven. 

Slide 4 - Diapositive

flash forward - flash back
flash forward: ook wel vooruitwijzing genoemd. De lezer krijgt een tip over wat er verderop in het verhaal gebeurt.

flashback: wanneer een personages terugkijkt in de tijd (terugblik). Dit kan uitgebreid zijn, maar ook in een paar regels gebeuren.  Let op tijdsaanduidingen als: september, twee weken eerder, enz. 

LET OP: in beide gevallen wordt de chronologie van het verhaal onderbroken. 

Slide 5 - Diapositive

Opdracht
Je krijgt drie fragmenten te zien, na elk fragment beschrijf je de setting en de sfeer in twee open vragen.

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Beschrijf de setting van dit verhaal: plaats, tijd en omstandigheden.
timer
1:00

Slide 8 - Question ouverte

Omschrijf de sfeer van het verhaal in maximaal drie woorden.
timer
1:00

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Vidéo

Beschrijf de setting van dit verhaal: plaats, tijd en omstandigheden.
timer
1:00

Slide 11 - Question ouverte

Omschrijf de sfeer van het verhaal in maximaal drie woorden.
timer
1:00

Slide 12 - Question ouverte

Slide 13 - Vidéo

Beschrijf de setting van dit verhaal: plaats, tijd en omstandigheden.
timer
1:00

Slide 14 - Question ouverte

Omschrijf de sfeer van het verhaal in maximaal drie woorden.
timer
1:00

Slide 15 - Question ouverte

Slide 16 - Vidéo

In deze scene is gebruik gemaakt van
A
flash forward
B
versnelling
C
vertraging
D
flashback

Slide 17 - Quiz

‘Gisteren is Robin aangekomen, vandaag vertrekt ze alweer’.

Is hier sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 18 - Quiz

Ze zou ’s avonds weglopen. Ze hoefde alleen nog maar de rest van de dag door te komen.

Is hier sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 19 - Quiz

Het viel niet op dat Anna niet kwam ontbijten. In de avond zou ze weglopen. Om 12 uur klom ze uit haar bed, douchte lang en sloop naar beneden.

Hier is sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 20 - Quiz

Paniek barst los in de aula van Opportunity High School wanneer een leerling begint te schieten en de andere leerlingen tot hun afgrijzen ontdekken dat ze als ratten in de val zitten. Maar sommigen van hen hebben nóg meer redenen om bang te zijn voor de schutter... (Omschrijving boek: 54 minuten).

Hier is sprake van:
A
flashback
B
versnelling
C
vertraging
D
flashforward

Slide 21 - Quiz