Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
4 stappen van EHBO
Slide 1 - Diapositive
Ik zorg eerst voor de veiligheid van het slachtoffer dan bewaak ik mijn eigen veiligheid en dan zorg ik voor de veiligheid van de omstanders.
A
Juist
B
Fout
Slide 2 - Quiz
Je ziet iemand in een brandend gebouw, wat doe je?
A
Ik ga direct naar binnen
B
Ik kan mijn eigen veiligheid niet garanderen en ga niet naar binnen.
Slide 3 - Quiz
Je wandelt met je hond op straat. Je ziet een fietser vallen. Je wil hulp bieden. Wie zijn veiligheid waarborg je als eerste?
A
Eigen veiligheid
B
Veiligheid omstaanders
C
Veiligheid slachtoffers
Slide 4 - Quiz
Je ziet een leerling vallen tijdens de LO-les. Een aantal medestudenten komen kijken en maken foto’s van deze leerling. Wat hoor jij te doen?
A
A) Ik zeg tegen de medeleerlingen dat dit niet hoort.
B
B) Ik kijk naar de veiligheid van de leerling en vraag de medeleerlingen om dit niet te doen, dit hoort niet.
Slide 5 - Quiz
In welke situatie mag ik mijn slachtoffer wel verplaatsen?
A
A) Het slachtoffer ligt op de valmat op school.
B
C) Het slachtoffer ligt in de bus.
C
B) Het slachtoffer ligt op een spoorweg.
Slide 6 - Quiz
Waarom mag je een slachtoffer niet zomaar verplaatsen?
A
A) Je kan de toestand van het slachtoffer verergeren.
B
B) Het slachtoffer vindt dat niet leuk.
Slide 7 - Quiz
Wat is de allereerste stap die je onderneemt?
Slide 8 - Question ouverte
Wat moet je zeker controleren bij het slachtoffer?
A
A. Bewustzijn en ademhaling
B
B. Bewustzijn, of de luchtweg vrij is en de ademhaling
C
C. Enkel de hartslag.
Slide 9 - Quiz
Hoe voel je of er een ademhaling is?
A
Je voelt de (warme) ademhaling op jouw huid.
B
Je voelt met je hand op de mond.
C
Je voelt het lichaam bewegen
Slide 10 - Quiz
Je gaat met vrienden op vakantie aan de Duitse grens. Een van je vrienden wordt aangereden. De situatie is ernstig. Naar welk nummer bel je?
A
120
B
211
C
112
Slide 11 - Quiz
Je komt aan bij een ongeval, de hulpdiensten moeten gebeld worden. Hoe pak je dit aan?
A
A. Ik bel zelf en verlaat het slachtoffer enkel indien ik geen ontvangst zou hebben.
B
B. Ik geef een omstander de juiste instructie om te bellen en blijf bij het slachtoffer.
Slide 12 - Quiz
Indien ik twijfel om de hulpdiensten te bellen, dan bel ik beter niet.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 13 - Quiz
Indien ik de politie nodig heb maar het is niet dringend, dan bel ik de 112.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quiz
Bij het alarmeren maak je gebruik van de 3 W’s. Welke zijn de 3 W’s?
A
C. Wie, waar, wegens
B
A. Wie, wat, waar
C
B. Wie, welke, wanneer
Slide 15 - Quiz
Je maakt tijdens de les chemie een foutje in de formule. Er komt een chemische vloeistof in de mond van een leerling. Hij schrikt en stoot zijn hoofd. Wie moet je bellen?
A
A. Enkel de huisarts bellen.
B
C. Het antigifcentrum en de 112 bellen.
C
B. Enkel de 112 bellen.
Slide 16 - Quiz
Ik kan enkel met een GSM of telefoon alarmeren.
A
Waar
B
Fout
Slide 17 - Quiz
Wanneer je de brandweer wil bereiken, contacteer je ook de 112.
A
Waar
B
Fout
Slide 18 - Quiz
Wanneer een persoon zijn/haar hand verbrand heeft, moet je dit 10 minuten onder ijskoud water te houden.
A
Juist
B
Fout
Slide 19 - Quiz
Wanneer ik gevallen ben en een grote wonde aan mijn been heb, ga ik deze zelf ontsmetten met isobetadine.
A
Waar
B
Fout
Slide 20 - Quiz
Bij een verslikking waarbij het slachtoffer nog hoest en kan praten, moedig ik hem aan om te blijven hoesten tot het beter is.
A
Juist
B
Fout
Slide 21 - Quiz
Wanneer iemand een neusbloeding heeft raad je de persoon het beste aan om zijn/haar hoofd omhoog te richten.