Bezittelijk voornaamwoord deel 1

Bezittelijke voornaamwoorden
Wij gaan oefenen met de bezittelijke voornaamwoorden.

Het doel van vandaag:
Na de les weet ik wat bezittelijke voornaamwoorden als ik praat over wonen
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Bezittelijke voornaamwoorden
Wij gaan oefenen met de bezittelijke voornaamwoorden.

Het doel van vandaag:
Na de les weet ik wat bezittelijke voornaamwoorden als ik praat over wonen

Slide 1 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord

Is dit jouw pen?                                     Ja, dit is ........
Is dit mijn koffie?                                  Nee, dit is niet ...........
Is dit haar boek?
Is dit zijn tas?

Slide 2 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
Ik- mijn
Je - jouw
Hij -zijn
Zij - haar
U- uw
Jullie- jullie
Wij- ons/onze
Zij - hun

Slide 3 - Diapositive

Bezittelijk voornaamwoord
Bezit = van wie is het?           van mij
                                                         van jou
                                                         van hem
                                                         van haar 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Waar schrijf je het bezittelijke voornaamwoord?
  •  voor  het zelfstandig naamwoord:   

  • Dat is mijn woonkamer
  • Het is jouw huis
  • Het is jullie tuin

Slide 6 - Diapositive

Het hij is van hem.
Het is ....... huis
A
zijn
B
hij

Slide 7 - Quiz

De tuin van Nermen
is mooi.
________ tuin is mooi.
A
Zij
B
haar

Slide 8 - Quiz

De woonkamer van Mulhan is groot.
_____________ woonkamer is groot
A
Zijn
B
Zij
C
Haar

Slide 9 - Quiz

Wat is dit?
A
de huurprijs
B
de bank
C
de prijs voor eten
D
de prijs voor een auto

Slide 10 - Quiz

zijn / haar?

Slide 11 - Diapositive

De jongen vergeet ....... boek op school.
A
haar
B
zijn

Slide 12 - Quiz

Zij wil ....... huiswerk maken.
A
haar
B
zijn

Slide 13 - Quiz

Ze heeft een fiets. Het is .... fiets.
A
haar
B
zijn

Slide 14 - Quiz

mijn / jouw?

Slide 15 - Diapositive

Ik lees dit boek. Het is .... boek.
A
mijn
B
jouw

Slide 16 - Quiz

Waar woon jij? Wat is .... adres?
A
mijn
B
jouw

Slide 17 - Quiz

Bezittelijke voornaamwoorden:

ik
jij
hij
zij
wij
jullie
zij
Het huis van mij is mooi
De woonkamer van jou is groot 
Het balkon van hem is boven de lidl
De tuin van haar is prachtig
Het huis van ons is in Axel
Het huis van jullie is dichtbij het station
De woning van hen is super mooi.
mijn 
jouw
zijn
haar
ons
jullie
hun

Slide 18 - Diapositive