11.4 Je lijkt op

11.4 Je lijkt op...
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

11.4 Je lijkt op...

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen vandaag:
- Leerdoelen
- Het 'Biologische momentje' van de dag...
Uitleg nieuwe stof

Check HW (voorgaande weken)
Werken aan opdrachten 11.4

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen:
Na deze les kun je: 
  • Uitleggen waaruit chromosomen bestaan.
  • Uitleggen wat de functie is van DNA.
  • Uitleggen dat bepaalde stukjes van een chromosoom jouw erfelijke eigenschappen bepalen
  • Benoemen hoeveel chromosomen en chromosomenparen de mens heeft.
  • Hoe je kan zien aan een karyotype of het van een man of een vrouw betreft. 
  • Uitleggen wat een gen en een allel is.
  • Het verschil tussen genotype en fenotype benoemen. 
  • Het verschil benoemen tussen erfelijke en niet-erfelijke aandoeningen. 

Slide 3 - Diapositive

Het 'Biologische momentje' van de dag...
De kern van een cel zorgt ervoor dat alles goed verloopt in de cel. Dit kan niet gebeuren zonder DNA. DNA bevat namelijk alle (codes) om eiwitten mee te maken. Deze eiwitten vervullen allemaal hun eigen functie die zo belangrijk is om te kunnen leven.
  • Meer dan 96 % van je DNA is gelijk aan dat van een chimpansee.
  • Slechts 3 % van je DNA heeft de code voor een eiwit. Van de rest is de functie nog onbekend.
  • Je kan genen van het ene organisme in een ander organisme zetten. Zo kunnen genen uit
      kwallen in muizen worden gezet.
  • Het DNA van een mens bestaat uit 6 miljard letters A, T, C en G.
  • Een mens heeft ± 21.000 genen (erfelijke eigenschappen).
  • Het DNA in 1 cel is wel 2 meter lang. Vergelijk het met een dun draadje van 20 km die in een tennisbal zit.

Slide 4 - Diapositive

Van groot naar klein

Slide 5 - Diapositive

Wat is een mutatie?
A
De zichtbare eigenschappen van een organisme
B
Een set van alle genen van een organisme
C
Een verandering in het DNA-molecuul
D
De genen die van beide ouders worden doorgegeven

Slide 6 - Quiz

DNA algemeen: 
  • Desoxyribonucleïnezuur (wenteltrap –
     dubbele helix)


  • Drager erfelijke info in alle organismen.
      (blauwdruk of recept).

  • Mutaties: Veranderingen in DNA.
     Ontstaan spontaan of door factoren.
     Vaak de oorzaak van erfelijke ziekten.


  • DNA bestaat vier verschillende 
      nucleïnezuren:
       - adenine (A) en thymine (T)
       - cytosine (C) en guanine (G),

  • Basen: Keten van A, G, C en T.
  • DNA keten bevat ± 3 miljard basen.


  • Code bepaald door specifieke volgorde van
      de basen voor het maken van eiwitten.
  • Eiwitten regelen van alles in de cel (type
     cel, taak en levensduur) en bepalen je
      eigenschappen.

Slide 7 - Diapositive

Een mens heeft 46 chromosomen. Hoeveel chromosomen heb je van je moeder?
A
46
B
23
C
22
D
45

Slide 8 - Quiz

Katherina zegt: De eicel bepaalt het geslacht bij de bevruchting.
Marnix zegt: De chromosomen van de man bestaan uit 22 paar gelijke chromosomen en 1 paar ongelijke chromosomen.
Wie heeft gelijk?
A
Beide hebben gelijk
B
Alleen Katherina heeft gelijk
C
Alleen Marnix heeft gelijk
D
Beide hebben ongelijk

Slide 9 - Quiz

Chromosomen:
  • Celkern – Chromosomen – DNA.
  • 46 chromosomen (23 paren) lichaamscel.

  • Lichaamscel: 2 stuks per chromosoom
     (1 van vader, 1 van moeder). 

  • Geslachtscellen: 23 chromosomen, één exemplaar.
  • Bevruchting: 23 V + 23 M = 46 in zygote.

  • Genoom: alle chromosomen samen.

Slide 10 - Diapositive

Geslachtschromosomen bepalen het geslacht van een organisme.
Welke geslachtschromosomen heeft een jongen?
A
XX
B
XZ
C
XY
D
YY

Slide 11 - Quiz

Karyotype:
  • De chromosomen zijn genummerd 1 t/m 22 en X/Y.
  • Autosomen: eerste 22 paren.
  • (+) 2 Geslachtschromosomen:
      X- en het Y- chromosoom (23e paar). 
  • XX = vrouw, XY = man.

  • Karyotype

  • 1 chromosoom teveel? bijv. Down syndroom.
  • 1 chromosoom te weinig? bijv. Turner Syndroom

Slide 12 - Diapositive

50% kans op een jongen of meisje

Slide 13 - Diapositive

Genen zijn erfelijke eigenschappen.
Je erft ze van je ouders.
Welke genen/erfelijke eigenschappen
kan jij noemen?

Slide 14 - Carte mentale

Erfelijke eigenschappen: 
  • In de celkern ligt: DNA - DNA codeert voor: eiwitten - eiwitten regelen alles in een cel.

Erfelijke eigenschappen worden niet bepaalde door een heel chromosomenpaar maar door een kleine stukjes...
  • De DNA-code voor 1 eigenschap: gen
  • Varianten voor deze eigenschap: allel
  • Elk gen bestaat uit 2 allelen, op elk chromosoom één. 
  • Deze allelen vormen samen de code voor een eigenschap. 
  • Voor veel eigenschappen zijn er meer dan twee allelen.
  • Soms werken er ook meerdere genen samen (bijv. oogkleur + spikkeltjes)

Slide 15 - Diapositive

Dominant of Recessief:
  • Zygote: ieder gen twee keer.


  • Allelen combinatie bepaald uiting erfelijke eigenschap. 

  • Ene allel sterker dan de andere:
      - Dominant: sterk allel, 
      - Recessief: zwakker allel.

Slide 16 - Diapositive

De variant van een eigenschap noemen we een.............
Gen
Celkern
DNA
Chromosomen
Allel

Slide 17 - Question de remorquage

Genotype:
  • De informatie op al je genen.
  • Bepaald door je erfelijke eigenschappen.
     (ook aanleg voor bijv. sport/muziek).

  • Is niet aanpasbaar.
  • Bijvoorbeeld: je hebt een blanke huid.

  • We geven hier een lettercombinatie aan. 
     - Dominant: sterk allel = hoofdletter
    - Recessief: zwakker allel = kleine letter
Fenotype:
  • Hoe je genotype tot uiting komt, dus dat wat je ziet van een eigenschap (uiterlijk).
  • Bepaald door het genotype (talent) en
     omgeving. (Oefenen voor sport/muziek)

  • Kun je aanpassen (bijv. haar verven, bruin worden door de zon, kleurlenzen dragen. 
  • Bijv. je huid wordt donkerder door de zon. 

  • Niet erfelijke eigenschappen: Fenotype volledig bepaald door omgeving, niet door genotype (bijv. litteken).

Slide 18 - Diapositive

Voorbeeld: 
  • Het allel voor bruine ogen is dominant over het allel voor blauwe ogen.


  • Het bruine allel krijgt letter B (dominant hoofdletter)
  • Het recessieve allel krijgt letter b (recessief kleine letter)


  • In dit voorbeeld zijn er drie combinaties van dit allel mogelijk:
  • De zygote kan de combinatie BB, bb of Bb hebben.
       - Het genotype BB geeft als fenotype bruine ogen.
       - Het genotype Bb geeft als fenotype bruine ogen.
       - Het genotype bb geeft als fenotype blauwe ogen.
  • Homozygoot: wanneer iemand twee keer hetzelfde allel bezit voor dat genotype (in dit voorbeeld BB of bb).
  • Heterozygoot: bij twee verschillende allelen voor dat genotype (Bb).




Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

FAS (foetaal alcohol syndroom) ontstaat doordat de moeder drinkt tijdens de zwangerschap.

Wat voor aandoening is het?
A
Erfelijke aandoening
B
Aangeboren aandoening

Slide 22 - Quiz

Aangeboren aandoeningen: 
  • Niet erfelijk: door schadelijke stoffen of
      ziekteverwekkers die door de placenta komen.
  • Erfelijk: Door een fout in de structuur van
     1 chromosoom (bijv. kleurenblindheid)


  • Of door een fout in het aantal chromosomen in de celkern
  • Bijv. 47 i.p.v. 46 chromosomen,
     bij paar 21 dus 1 teveel --> syndroom van Down
     Ontstaan uit een eicel met 24 chromosomen i.p.v. 23. 


Slide 23 - Diapositive

Prenataal onderzoek:
  • Aandoeningen tijdig opsporen d.m.v. prenataal onderzoek (onderzoek voor de geboorte: 
      - vruchtwaterpunctie (opzuigen vruchtwater voor onderzoek cellen embryo/foetus)
      - vlokkentest (wegnemen cellen placenta voor onderzoek)
      - NIPT test (bloedafname bij moeder voor onderzoek)

Slide 24 - Diapositive

Klaar met de uitleg!
- Vragen
- 11.4: opdrachten maken

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Vidéo