Woche 20

H3 Duits, Woche 20
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

H3 Duits, Woche 20

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Beginopdracht
Vul de ontbrekende uitgangen in. 
Let soms op de 7/2-regel. Gebruik de schema's van blz. 161.

1. Wo bist du? > Ich stehe auf dem Marktplatz (m)!
2. Er hat lange über das Problem (o) nachgedacht.
3. In einer Stunde fängt der Mathe-Unterricht an.

Slide 3 - Diapositive

Diese Woche:
Dienstag (40 Min.)

Uitval (herkansingen)
Donnerstag (80 Min.)

Beginopdracht
Sehen: Aufgabe 21
Herhaling 
Grammatik E
An die Arbeit: Aufgabe 16
Lesen: Aufgabe 14 (2/2)
Montag (40 Min.)
Beginopdracht
Check Aufgabe 8
Hören: Aufgabe 19
An die Arbeit: Aufgabe 9
Lesen: Aufgabe 14 (1/2)
Woordjes D/F

Slide 4 - Diapositive

Check Hausaufgaben
Aufgabe 8
S. 91

Slide 5 - Diapositive

Hören
Aufgabe 19
S. 100

Luister naar het fragment.
Per zin staan twee woorden onderstreept die verkeerd zijn. 
Verbeter ze.

Slide 6 - Diapositive

Grammatik C
Aufgabe 9
S. 91

Vertaal de voorzetsels naar het Duits. Voor de lidwoorden/bezittelijke voornaamwoorden kijk je op blz. 161. 

Klaar? Ga door met Aufgabe 14 (S. 94-95)

Slide 7 - Diapositive

Lesen
Aufgabe 14
S. 94-95

Slide 8 - Diapositive

Woordjes D/F
S. 115

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

Beginopdracht


Maak Aufgabe 23 op S. 103.
In de woordzoeker zitten 8 woorden uit woordenlijst D/F verstopt. 
Schrijf ze in het Duits op en vertaal ze ernaast naar het Nederlands. 

Slide 11 - Diapositive

Diese Woche:
Dienstag (40 Min.)

Uitval (herkansingen)
Donnerstag (80 Min.)

Beginopdracht
Sehen: Aufgabe 21
Herhaling 
Grammatik E
An die Arbeit: Aufgabe 16
Lesen: Aufgabe 14 (2/2)
Montag (40 Min.)
Beginopdracht
Check Aufgabe 8
Hören: Aufgabe 19
An die Arbeit: Aufgabe 9
Lesen: Aufgabe 14 (1/2)
Woordjes D/F

Slide 12 - Diapositive

Sehen
Aufgabe 21
S. 102

Slide 13 - Diapositive

Herhaling Grammatik E
Wat is het verschil tussen een sterk & zwak werkwoord? 

Welke sterke werkwoorden in de verleden tijd moet je kennen voor de toets? 

Slide 14 - Diapositive

An die Arbeit
Aufgabe 16
S. 99

Vul op elke lege plek het juiste werkwoord in (verleden tijd!)
Let op de vervoeging - is het sterk, of zwak? 
Kijk naar het Nederlands of gebruik de lijst op S. 157-158.

Slide 15 - Diapositive

An die Arbeit
Eerst: Aufgabe 16 (S. 98-99)

Daarna: 
Aufgabe 14
S. 94-95
S. 96-97


Slide 16 - Diapositive