BSR 2tc Cursus Taal §5 en 6 woordenboek en thematische uitdrukkingen
CURSUS 4: Taal
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL
Lees tekst 1 op blz. 94-95.
Maak opdracht 1 op blz. 94.
Log alvast in op LessonUp!
§5 Woordenboek
§6 Thematische uitdrukkingen
timer
10:00
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2
Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
CURSUS 4: Taal
paragraaf 1
Cursus 4: TAAL
Lees tekst 1 op blz. 94-95.
Maak opdracht 1 op blz. 94.
Log alvast in op LessonUp!
§5 Woordenboek
§6 Thematische uitdrukkingen
timer
10:00
Slide 1 - Diapositive
Je kunt werken met een woordenboek en weet wat homoniemen zijn.
Je weet wat thematische uitdrukkingen zijn en waarom we die gebruiken.
Lesdoelen
Slide 2 - Diapositive
In deze les gaan we:
Terugblikken op de vorige lessen;
verder met Cursus 4: Taal, paragraaf 5 en 6;
in gesprek over de begrippen homoniem, van Dale, letterlijk en figuurlijk, (thematische) uitdrukkingen.
Slide 3 - Diapositive
Geen telefoons.
Gebruik je iPad alleen als dat nodig is.
Als de docent aan het woord is, is de rest van de klas stil.
Als een klasgenoot aan het woord is, is de rest van de klas stil.
Kortom, we luisteren naar elkaar en weten wanneer we mogen praten.
De regels tijdens de lessen Nederlands
Slide 4 - Diapositive
In 1851 besloot de Nederlandse regering dat er een Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) moest komen. Je kunt veel informatie over een woord vinden in het woordenboek.
Een homoniem is een woord met meer dan één betekenis: bank, blad, arm, bestand.
Het woordenboek
Slide 5 - Diapositive
Sommige woorden in het WNT hadden wel 23 betekenissen.
Johan van Dale heeft vier jaar gewerkt om het woordenboek eenvoudiger te maken.
Van-Dale woordenboeken worden nog steeds veel gebruikt, ook online.
Van Dale
Slide 6 - Diapositive
Je kunt in het woordenboek vinden wat de woordsoort van een woord is.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 7 - Quiz
Je kunt in het woordenboek vinden of een woord meerdere betekenissen heeft.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quiz
Je kunt in het woordenboek vinden of een woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quiz
Wat?
Cursus 7, paragraaf 5: Woordenboek.
Opdracht 2 en 3 (blz. 94-95).
Hoe?
Zelfstandig. De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
6 minuten.
Klaar?
Begin zelfstandig aan paragraaf 6!
Opdracht 2 en 3
timer
6:00
Slide 10 - Diapositive
Thematische uitdrukkingen
Uitdrukkingen zijn unieke combinaties van woorden om uit te leggen wat je bedoelt.
Veel uitdrukkingen zijn thematisch. Denk bijvoorbeeld aan het weer, dieren of het menselijk lichaam.
Na regen komt zonneschijn.
Blaffende honden bijten niet.
Een oogje op iemand hebben.
Slide 11 - Diapositive
= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten.
- Ensar en Kevin zijn net jarig geweest.
Letterlijk taalgebruik
Slide 12 - Diapositive
= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.
Figuurlijk taalgebruik
Slide 13 - Diapositive
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 14 - Diapositive
Letterlijk of figuurlijk?
Slide 15 - Diapositive
Zijn onveranderlijke zinnen.
Staan altijd in de tegenwoordige tijd.
Zijn altijd figuurlijk bedoeld.
Wie weet nog een spreekwoord?
Spreekwoorden
Slide 16 - Diapositive
Zijn vaste combinaties van woorden.
Zijn ook altijd figuurlijk bedoeld.
Wie weet nog een uitdrukking?
Uitdrukkingen
Slide 17 - Diapositive
www.mrchadd.nl
Slide 18 - Lien
Uitlegfilmpje!
Slide 19 - Diapositive
Wat?
Cursus 4 Taal, paragraaf 6: Thematische uitdrukkingen (blz. 96-97). Opdracht 1, 2 en 4.1 (4.2 en 4.3 hoeven niet).
Hoe?
Zelfstandig. Eerste 5 minuten in stilte, daarna overleggen en vragen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
Tien minuten.
Klaar?
1) Maak een samenvatting van de begrippen van paragraaf 1 t/m 6. Probeer bij ieder begrip een voorbeeld te noemen.
2) Maak puzzel 12 op blz. 261.
Tijd voor huiswerk
timer
10:00
Slide 20 - Diapositive
Je kunt werken met een woordenboek en weet wat homoniemen zijn.
Je weet wat thematische uitdrukkingen zijn en waarom we die gebruiken.
Lesdoelen
Slide 21 - Diapositive
Wat is figuurlijk taalgebruik? Beschrijf het in je eigen woorden.
Slide 22 - Carte mentale
Waarom gebruiken we nog steeds (thematische) uitdrukkingen? Leg uit je in je eigen woorden.
Slide 23 - Question ouverte
Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?