5.14

5.14: Bij de tandarts
Aan het einde van de les kan je praten bij de tandarts. 
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

5.14: Bij de tandarts
Aan het einde van de les kan je praten bij de tandarts. 

Slide 1 - Diapositive

elk-elke
  • ieder
  • zin: Elk mens heeft eten nodig.
  • zin: Ik poets elke dag mijn tanden.

Slide 2 - Diapositive

de foto 
  • hoe ziet iets er uit? 
  • je zet de tijd stil
  • In je paspoort staat een foto van je hoofd.
  • de foto - de foto's
  • zin: Ik laat je een foto van mijn kinderen zien. 
10

Slide 3 - Diapositive

in orde
  • goed!
  • juist of correct
  • leuk of prima
  • zin: Het gebit is in orde.
  • zin: Jouw huiswerk is in orde.

Slide 4 - Diapositive

poetsen
  • poetsen (ik poets, jij poetst, hij poetst, wij poetsen)
  • Synoniem: schoonmaken, schrobben
  • Betekenis: iets schoonmaken door te wrijven
  • Voorbeeldzinnen :
➡️Ik poets mijn tanden elke ochtend.
➡️Jij poetst de spiegel met een doek.

Slide 5 - Diapositive

het gebit
🌟het gebit, de gebitten
🌟Synoniem: de tanden en kiezen, het tandwerk
🌟Betekenis: alle tanden en kiezen in de mond
🌟Voorbeeldzinnen :
  • Mijn gebit is gezond.
  • Oudere mensen hebben soms kunstgebitten.

Slide 6 - Diapositive

de kies
  • de kies, de kiezen
  • Synoniem: de tand (achterin), het gebitselement
  • Betekenis: een tand aan de achterkant van de mond
  • Voorbeeldzinnen :
➡️Ik heb pijn aan mijn kies.
➡️De tandarts controleert mijn kiezen.

Slide 7 - Diapositive

het gaatje
🌟het gaatje, de gaatjes
🌟Synoniem: het klein gat, de opening
🌟Betekenis: een klein gat, vaak in een tand

🌟Voorbeeldzinnen :
  • De tandarts ziet een gaatje in mijn kies.
  • Er zitten drie gaatjes in mijn tanden.

Slide 8 - Diapositive

vullen / de vulling
  • vullen (ik vul, jij vult, hij vult, wij vullen)
  • Synoniem: opvullen, aanvullen
  • Betekenis: iets vol maken
  • Voorbeeldzinnen :
➡️De tandarts vult het gaatje in mijn kies.
➡️Ik vul mijn glas met water.

Slide 9 - Diapositive

vervelend
  • niet leuk 
  • saai
  • zin:  Straf is vervelend.
  • zin: Mijn broertje is vervelend.

Slide 10 - Diapositive

misschien
  • zou kunnen
  • niet zeker 
  • zin: Zij gaat misschien verhuizen.
  • zin: Ik weet misschien waar het boek ligt.

Slide 11 - Diapositive

helaas
  • jammer
  • dit zeg je wanneer je spijt hebt
  • Zin: Helaas heb ik weer loterij niet gewonnen!
  • Zin: Ik kan je vandaag helaas niet helpen. Ik moet naar huis toe.

Slide 12 - Diapositive

helemaal
  • totaal 
  • zin: Ik ben helemaal klaar met de opdrachten.
  • zin: Ik zit helemaal achter in de klas.

Slide 13 - Diapositive

Maak een zin.

Slide 14 - Question ouverte

Waar zie je:
de verveling
A
B
C
D

Slide 15 - Quiz


A
De gbit
B
De gebit
C
Het gbit
D
Het gebit

Slide 16 - Quiz

Vul het juiste woord in
  1. Mijn tand doet pijn. De tandarts zegt dat ik een _______ heb.
  2. De tandarts _______ mijn gaatje met een speciale stof.
  3. Elke ochtend en avond _______ ik mijn tanden goed.
  4. Ik heb een mooie _______ van mijn familie op de kast staan.
  5. Mijn oma heeft een kunst________ omdat ze geen echte tanden meer heeft.
  6. De dokter zegt dat alles _______ is met mijn gezondheid.
  7. De bus komt te laat. Dat is echt _______!
  8. Weet je al of je morgen komt? - Ik weet het nog niet, _______.
  9. Ik heb pijn aan mijn _______. Misschien moet ik naar de tandarts.
  10. Ik begrijp het niet zo goed. Kun je het nog een keer _______ uitleggen?
  11. Ik moet naar de tandarts voor controle. Ik ga _______ jaar één keer.
  12. De tandarts maakt een _______ van mijn tanden om te kijken of alles goed is.
  13. Mijn tand is kapot. De tandarts moet hem _______.
  14. Mijn afspraak is om 10:00 uur. Ik hoop dat alles snel _______ is.

Slide 17 - Diapositive