2 HV les 3 12: nwg quiz

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Lezen

Na deze les

- Kun je het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden

- kun je het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel herkennen

Woordwolk maken

Maak een woordwolk: een personage in het midden en daar omheen zijn kenmerken (leeftijd, waar hij woont, lievelingseten, broers en zussen, uiterlijk, gekke kenmerken)

Bijzonderheden: wat maakt deze persoon bijzonder? Een gek ochtendritueel, of gek eten wat hij lekker vindt, rare hobby's

Eindopdracht

Maak aan de hand van het formulier een kort verhaaltje, waarin minimaal 3 zinnen met een naamwoordelijk gezegde voorkomen en 3 zinnen met een werkwoordelijk gezegde.

Denk aan de koppelwerkwoorden!

Bij een naamwoordelijk gezegde heb je ALTIJD een...

1. Zelfstandig werkwoord
2. Koppelwerkwoord

Wat zijn koppelwerkwoorden?

1. voorkomen, worden, lopen, schijnen
2. blijken, worden, zijn, blijven
3. zijn, gaan, heten, durven
4. blijven, dunken, mogen, willen

Een naamwoordelijk gezegde is altijd een..

1. actie
2. eigenschap/kenmerk

In een naamwoordelijk gezegde......

1. ... zit soms een lijdend voorwerp.
2. ... nooit een lijdend voorwerp.
3. ... altijd een lijdend voorwerp.
4. ... geen idee!

De persoonsvorm is altijd een hulpwerkwoord.

1. Waar
2. Niet waar

Het naamwoordelijk gezegde is dus:

1. schijnt een veelbelovende gamer te zijn
2. [schijnt] een veelbelovende gamer [te zijn]
3. schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn
4. schijnt [een veelbelovende gamer]

Huiswerk nakijken

Grammatica, zinsdelen H2

Opdracht 1 t/m 4

Vwo opdracht 5

Grammatica, woordsoorten H2

Opdracht 1 t/m 3

Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord

De hond luistert naar zijn baas

Ik fiets deze week iedere dag naar school 

De hond heeft niet naar zijn baasje geluisterd

Ik ben deze week iedere dag naar school gefietst

Het ijs is al aan het smelten

Dus...

• Een zin heeft altijd een gezegde
• Het NWG zegt wat iemand is, wordt of blijft
• Het NWG heeft altijd een koppelwerkwoord
• Het NWG heeft een naamwoordelijk deel en een werkwoordelijk deel
• Let op: In zinnen met een NWG zit nooit een lijdend voorwerp

NWG of WWG

De juf schijnt leuk te zijn. → schijnt leuk te zijn = nwg

De juf schijnt met de zaklamp. → schijnt = wwg

 In de eerste zin zegt dit woord iets over het onderwerp; de juf. Het is hier een naamwoordelijk deel. In de tweede zin zegt dit woord niets over het onderwerp; de juf. Het is hier gewoon een werkwoord.

Kortom: 

Koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Hulpwerkwoord: alle overige werkwoorden in een zin

Zelfstandig werkwoord: in een zin met een WWG

Grammatica, woordsoorten H2

Opdracht 3 in tweetallen maken

Huiswerk

Volgende week woensdag:

Grammatica woordsoorten opdrachten 4 en 5

Vwo opdracht 6