Les 1: Grammar - 4.1 + 8.3 bijwoorden/ bijv. nw

Grammar
Boek 3/4
4.1 & 8.3: Adjectives & adverbs
Doel: Je kunt de bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden correct gebruiken



1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Grammar
Boek 3/4
4.1 & 8.3: Adjectives & adverbs
Doel: Je kunt de bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden correct gebruiken



Slide 1 - Diapositive

Adjectives
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je beschrijft iets of iemand.
Het bijvoeglijk naamwoord plaats je voor het zelfstandig naamwoord.

Slide 2 - Diapositive

Adjectives
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het zelfstandig naamwoord. Je beschrijft iets of iemand.
Het bijvoeglijk naamwoord plaats je voor het zelfstandig naamwoord.
  • I landed a profitable contract.
  • We read about a hungry caterpillar.
  • She bought a new coat.

Slide 3 - Diapositive

Adjectives
Een gekke uitzondering vormen de zogenaamde koppelwerkwoorden. Dat zijn werkwoorden waarbij het bnw achter het ww komt. Het gaat altijd om to be of alle wwen die met je zintuigen te maken hebben (horen, zien, voelen, ruiken, proeven).

Slide 4 - Diapositive

Adjectives
Een gekke uitzondering vormen de zogenaamde koppelwerkwoorden. Dat zijn werkwoorden waarbij het bnw achter het ww komt. Het gaat altijd om to be of alle wwen die met je zintuigen te maken hebben (horen, zien, voelen, ruiken, proeven).
  • This fake fur feels realistic.
  • You smell delicious!
  • This pizza tastes disgusting.
  • Your enthusiasm looks/appears/seems sincere.

Slide 5 - Diapositive

Adverbs
Het bijwoord zegt iets over bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden of werkwoorden. Je omschrijft hoe of hoe sterk iets gebeurt.
Het bijwoord komt achter het ww of voor het bnw of bw.

Slide 6 - Diapositive

Adverbs
Het bijwoord zegt iets over bijvoeglijke naamwoorden, bijwoorden of werkwoorden. Je omschrijft hoe of hoe sterk iets gebeurt.
Het bijwoord komt achter het ww of voor het bnw of bw.
  • She laughed raucously when she saw him.
  • We read about a very hungry caterpillar.
  • She bought an extremely expensive new coat.

Slide 7 - Diapositive

Adverbs
Een bijwoord maak je door -ly achter het bnw te zetten.
Uitzonderingen: woorden die eindigen op
  • medeklinker + -le -> -le wordt -ly
  • medeklinker + -y -> -y wordt –ily
  • -ic -> -ic wordt -ically

Slide 8 - Diapositive

expensive
sweet
gentle
subtle
happy
lazy
fantastic
basic

expensively
sweetly
gently
subtly
happily
lazily
fantastically
basically

Slide 9 - Diapositive

Adverbs
Er zijn ook bijwoorden die niet van vorm veranderen. Sommigen omdat ze al op -ly eindigen (zeg: in a … manner/way), anderen omdat -ly ze een andere betekenis geeft. Ten slotte is er nog good.

good -> well:
This is a good car. It drives well.

Slide 10 - Diapositive

krijgen geen -ly:
  • deep, 
  • fair, 
  • fast, 
  • hard, 
  • high, 
  • late, 
  • long, 
  • low, 
  • right, 
  • straight, 
  • wrong

eindigen al op -ly:
  • cowardly, 
  • deadly, 
  • friendly, 
  • likely, 
  • lonely, 
  • lovely, 
  • silly, 
  • ugly



Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Hoe maak je dit bijwoord?
beautiful

Slide 13 - Question ouverte

Hoe maak je dit bijwoord?
sad

Slide 14 - Question ouverte

Hoe maak je dit bijwoord?
shabby

Slide 15 - Question ouverte

Hoe maak je dit bijwoord?
subtle

Slide 16 - Question ouverte

Hoe maak je dit bijwoord?
indescribable

Slide 17 - Question ouverte

Hoe maak je dit bijwoord?
terrific

Slide 18 - Question ouverte

Hoe maak je dit bijwoord?
good

Slide 19 - Question ouverte

Hoe maak je dit bijwoord?
indescribable

Slide 20 - Question ouverte

Goed of fout?
I’d answer this question wrongly.

A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

Goed of fout?
The news made me incredible angry.

A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Goed of fout?
That was a painful operation.

A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Geef de juiste vorm van het woord tussen haakjes.
Anthony always eats so (slow).
A
slow
B
slowly

Slide 24 - Quiz

The crows outside are squawking (noisy).
A
noisy
B
noisily

Slide 25 - Quiz

This is a (good) solution.

A
good
B
well

Slide 26 - Quiz

Your infection looks quite (nasty).

A
nasty
B
nastily

Slide 27 - Quiz

That’s an (excellent) prepared pitch.

A
excellent
B
excellently

Slide 28 - Quiz

We don’t (real) like pancakes.

A
real
B
really

Slide 29 - Quiz

Opdrachten
Boek 3/4
4.1: Exercise 3, Grammar 22
8.3: Exercise 2, 3, Grammar 40

Extra verdieping:
4.1: extra grammar 22
8.3: extra grammar 40




Slide 30 - Diapositive