Dagen van de week

De dagen van de week
en de maanden van het jaar

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsISK

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

De dagen van de week
en de maanden van het jaar

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

De dagen van de week
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
Zaterdag
Zondag

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

De week heeft ... dagen
A
5 vijf
B
6 zes
C
7 zeven
D
8 acht

Slide 5 - Quiz

Vandaag is het...
A
maandag
B
dinsdag
C
zondag
D
woensdag

Slide 6 - Quiz

Na woensdag komt...
A
dinsdag
B
donderdag
C
zondag
D
maandag

Slide 7 - Quiz

Vandaag is het zaterdag, gisteren was het...
A
maandag
B
woensdag
C
donderdag
D
vrijdag

Slide 8 - Quiz

Na dinsdag komt...
A
woensdag
B
donderdag
C
vrijdag
D
zondag

Slide 9 - Quiz

Zaterdag en zondag zijn de dagen van...
A
de week
B
het weekend

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

De maanden van het jaar
Januari
Februari
Maart
April
Mei
Juni

Juli
Augustus
September
Oktober
November
December

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

Hoeveel maanden zitten er in een jaar?
A
10 tien
B
11 elf
C
12 twaalf
D
13 dertien

Slide 14 - Quiz

Wat is de eerste maand van het jaar?
A
juli
B
juni
C
januari
D
april

Slide 15 - Quiz

Welke maand komt na februari?
A
mei
B
maart
C
april
D
januari

Slide 16 - Quiz

Welke maand komt voor december?
A
oktober
B
november
C
september
D
april

Slide 17 - Quiz

Wat is de vierde (4e) maand van het jaar?
A
februari
B
april
C
maart
D
augustus

Slide 18 - Quiz

Wat is de elfde (11e) maand van het jaar?
A
januari
B
oktober
C
december
D
november

Slide 19 - Quiz

De getallen 0 t/m 10
0 nul
1 één
2 twee
3 drie
4 vier
5 vijf
6 zes
7 zeven
8 acht
9 negen
10 tien

Slide 20 - Diapositive

De getallen 11 t/m 20
11 elf
12 twaalf
13 dertien
14 veertien
15 vijftien

16 zestien
17 zeventien
18 achttien
19 negentien
20 twintig 

Slide 21 - Diapositive

De getallen 21 t/m 31
21 één-en-twintig
22 twee-en-twintig
23 drie-en-twintig
24 vier-en-twintig
25 vijf-en-twintig
26 zes-en-twintig
27 zeven-en-twintig
28 acht-en-twintig
29 negen-en-twintig
30 dertig
31 een-en-dertig

Slide 22 - Diapositive

Jouw leeftijd en verjaardag
Hoe oud ben jij? <-> Ik ben ... jaar oud
Voorbeeld: Ik ben vijftien jaar oud

Wanneer ben jij jarig? <-> Ik ben jarig op...
Voorbeeld: Ik ben jarig op 2 januari 

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Lien