oefenen sterke en zwakke werkwoorden 1F1B

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Nederlands

Sterke en  Zwakke werkwoorden

Tegenwoordige tijd

Woorden: vandaag, nu, straks, morgen, het 3de uur, in de pauze

Ik eet

Hij slaapt

Wij werken

Het gebeurt nu / het gaat nog gebeuren

Verleden tijd

Het is al geweest

Ik droomde over de vakantie....

Ik sliep net zo lekker....

Woorden die je vaak ziet: 

gisteren, vorige week, afgelopen maand

Werkwoorden in de VT

Met werkwoorden in de verleden tijd is iets aan de hand.

We kennen sterke en zwakke werkwoorden.

Hoe dat zit zien we in de video

Samenvatten

Zwak werkwoord:

klank blijft gelijk

leven --> leefden

werken --> werkten

lenen --> leenden

Klinkt hetzelfde!!

Sterk werkwoord:

klank verandert

vallen --> vielen

drinken --> dronken

rijden --> reden

Klinkt helemaal anders!!

Samen oefenen

We gaan samen kijken of je de instructie begrepen hebt.

Je krijgt 3 sleepvragen die je gaat maken.

Een zwak werkwoord klinkt altijd hetzelfde in de verleden tijd

Rennen --> renden

Een sterk werkwoord klinkt anders in de verleden tijd

zwemmen --> zwommen

Zwak werkwoord

praten

doen

fietsen

drinken

denken

plaatsen

duiken

rennen

Sterke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

Lopen

Eten

Gamen

Kijken

Voetballen

Bakken

sterke werkwoorden

zwakke werkwoorden

lopen

slapen

pakken

gapen

schrijven

bakken

schijnen

gamen

fietsen

klimmen

verhuizen

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Ik ..... (beloven) gisteren dat ik zou komen.

Je .... (halen) vorige week elke dag de kopjes op.

Ayoub .... (worden) op 21 januari geboren.

Timon ..... (roeren) gisteren de melk door zijn koffie.

De vrouwen ..... (schrikken) gisteren van een hard geluid.

Toen .... (ontmoeten) Aisha haar moeder in het winkelcentrum.

Gisterenavond .... (stoppen) mijn ouders de vuilnis in de container.

Anna .... (zwemmen) afgelopen weekend een stuk onder water.

Jij .... (lopen) gisteren toch door de stad?

Vorige week .... (verwoesten) hij mijn werkstuk.

Hij .... (slapen) gisteren de hele middag.

Wij ..... (maken) vorig jaar een bloemstuk met de juf.

Vroeger .... (reizen) hij dagelijks met de trein.

Selma .... (doen) dat vanochtend wel heel goed.

Gisteren .... (bemesten) juf Iris de planten in de tuin.

Toen .... (verbazen) jij iedereen met jouw opmerking!

Toen .... (denken) wij heel goed na over een oplossing!

Ik weet nu weer een beetje beter het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden.

😒🙁😐🙂😃

Ik weet nu hoe ik zwakke werkwoorden in de verleden tijd moet spellen.

😒🙁😐🙂😃

Aan de slag:

Ga naar Studiemeter Thema 4, H. 4

Maak de oefeningen!

Klaar?
Ga verder met je taken op NUMO