Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
ein (een), kein (geen), mein (mijn) ,dein (jouw), sein (zijn),
unser (onze), euer (jullie), ihr (hun), Ihr (uw)
bij vrouwelijke en woorden in het meervoud komt er een -e achter: meine Katze, deine Eltern.