Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
herhaling hoofdstuk 2
gemaakt door: Kayleigh
Slide 1 - Diapositive
wat betekent het woord: détester
Slide 2 - Question ouverte
wat betekent het hoofdgerecht in het frans
A
le plad principal
B
le plat principal
C
la plat principal
D
le dessert
Slide 3 - Quiz
wat betekent het woord: adorer
A
gek zijn op
B
gek zijn van
C
dol zijn op
D
dol zijn van
Slide 4 - Quiz
duur
dus
met
eten
nu
donc
manger
avec
maintenant
cher
Slide 5 - Question de remorquage
wat betekent het woord: pour moi
Slide 6 - Question ouverte
zeg in het frans de zin: ober, de kaart alstublieft
Slide 7 - Question ouverte
wat betekent: Tu aimes les viande
A
hou je van vlees?
B
hou je van pannenkoeken?
C
houd je van vlees?
D
houd je van pannenkoeken?
Slide 8 - Quiz
ja, alstublieft
dat is hier
graag gedaan
de rien
c'est ici
Oui, voilà
Slide 9 - Question de remorquage
ontkenning in het frans
als je een zin ontkennend wil maken moet je ne en pas toevoegen.
je moet ne voor de persoonsvorm zetten en pas achter de persoonsvorm.
Slide 10 - Diapositive
n' of ne
als de persoonsvorm begint met een stomme h of een klinker dan gebruik je n'.
als er bijvoorbeeld: j'aime le lait staat dan moet je j'aime weer normaal maken naar je aime en dan doe je n' bij aime dus dan woord de zin: je n'aime le lait
Slide 11 - Diapositive
de of un/une?
de of une/un
als er in een zin un of une staat gebruik je de
Slide 12 - Diapositive
wat is de ontkenning van de zin: je faire les courses