NEGATIE

• taal
• Hoger onderwijs

Is de zin positief of negatief?

Ik ga vandaag naar school.

1. positief
2. negatief

Ik ga morgen niet naar de winkel.

1. positief
2. negatief

Ik heb vier kinderen.

1. positief
2. negatief

Ik heb geen auto.

1. positief
2. negatief

Ik heb geen zin in frietjes.

1. positief
2. negatief

Ik vind fietsen leuk.

1. positief
2. negatief

ik kan u ............. helpen

1. niet
2. geen

Hoe zet je een zin om van positief naar negatief. 

Ik heb 2 kinderen. => positief

Ik heb geen kinderen. => negatief

Ik moet morgen werken. => positief

Ik moet morgen niet werken. => negatief

Wanneer gebruik je niet of geen in een negatieve zin?

Je gebruikt geen in 4 verschillende gevallen

1. In combinatie met een 'de'- of 'het'-woord.

Bijvoorbeeld raam of deur. 

Die kamer heeft geen raam.

Er is geen deur naar buiten.

2. Geen bij een taal. 

Voorbeeld: Arabisch, Spaans

Ik spreek geen Arabisch.

Ik spreek geen Nederlands.

3. Geen bij spelen + sport

voetbal spelen, hockey spelen.

Ik speel geen voetbal. 

Ik speel geen hockey.

Of spelen + muziekinstrument

gitaar

fluit

Ik speel geen gitaar. 

Ik speel geen fluit. 

4. Geen bij een getal.

2, 5, 20

Ik heb geen 2 fietsen.

Ik heb geen 4 vorken.

In alle andere gevallen gebruik je niet.

Nu gaan we een beetje oefenen...

Ik heb ............... ticket.

1. niet
2. geen

De toegangspoortjes gaan .............. open

1. niet
2. geen

De lift is ............. in gebruik

1. niet
2. geen

Je mag .................. foto's maken van de cursisten.

1. niet
2. geen

Ik heb ................. identiteitskaart

1. niet
2. geen

Je speelt ..... volleybal in de sporthal.

1. niet
2. geen

De voetganger valt ..... op het voetpad.

1. niet
2. geen

Je hebt geen ...... 4 kinderen, maar 3 kinderen?

1. niet
2. geen

Je spreekt nog ....... Engels?

1. niet
2. geen

Ik kan .... saxofoon spelen.

1. geen
2. niet

Ik heb ..... drie brillen.

1. geen
2. niet

Ik ga ..... vandaag naar de winkel, maar morgen.

1. geen
2. niet