1ha1/1a2 - chapitre 3 - lire (nabespreken s.o. = uitgesteld)

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Leestips

• Je leert wat het verschil tussen skimmen en scannen is.
  

Leesdoel(en)

• Je kunt verschillende teksten over de middelbare school lezen en begrijpen.
• Je kunt vertellen wat het verschil is tussen het internaat en de middelbare school.
  

• être / avoir
  
• vocabulaire E/F
  

• Comment tu t'appelles ?
• Tu as quel âge ?
• Tu es en quelle classe?
• Tu aimes la viande / les légumes / le fromage ?

• Quelle heure est-il ? la récré / le diner
  

• Tu as quelles matières le mercredi?
  

• Qui est ton prof de gym / géographie ?
• Qui est ton prof préféré ?
  

Skimmen

• Je weet globaal (in grote lijnen) waar een tekst over gaat, door een tekst meerdere keren kort te bekijken

Scannen

• Je weet waar een tekst over gaat door op zoek te gaan naar specifieke informatie
  

Tekst 1

Skimmen

Ronde 1a

• Waar gaat de tekst over?

Timer afgelopen = papier omdraaien

Skimmen

Ronde 1b

• Overleg in tweetallen
  

- Wat weet je tot nu toe over de tekst?

Wat weet je tot nu toe over de tekst?

Skimmen

Samen bespreken

1. Waar heb je als eerst naar gekeken?

2. Wat viel op?

3. Waar ga je in de volgende ronde op letten?

Skimmen

Ronde 2a

• Waar gaat de tekst over?

Timer afgelopen = papier omdraaien

Skimmen

Ronde 2b

• Overleg in tweetallen
  

- Wat weet je tot nu toe over de tekst?

Wat weet je over de tekst?

Tekst 2

Scannen

Samen

• Wat is het onderwerp van deze tekst?
  

Scannen

In tweetallen

• Wie is er ouder: Fred of Jenni?
• Wie zit er in de tweede klas?
  

Scannen

In tweetallen

• Hoe laat staat Fred op?
• Hoeveel jongens zitten er in de klas?
• Hoe laat slapen de kinderen?
  

• Wat is het verschil tussen het internaat en de middelbare school?

(leertip)
Leg uit wat het verschil is tussen skimmen en scannen.

(Leesdoelen behaald?)

Welke overeenkomsten hebben tekst 1 en 2?

(Leesdoelen behaald?)

Welke verschillen zijn er tussen tekst 1 en 2?

Je hebt a.s. woensdag het s.o. over deel 2

Niet bij het nabespreken zijn? Ga dan het volgende doen:

Leren: voca + zinnetjes + grammatica

(mag met quizlet)

A (5p)  Quelle heure est-il ? (hoe laat is het?)

1. 10 uur = il est dix heures

2. 12 uur s'middags = il est midi

3. kwart over 7/8 = il est sept/huit heures et quart

4. half 5 = il est quatre heures et demie

*5.kwart voor 5 = il est cinq heures moins le quart

B  (3p) Choisis : kies de juiste vorm van ‘être’ en noteer deze op je proefwerkblaadje.

1. Vous êtes le prof d'anglais?

2. Emily est nouvelle.

3*On est content.

C (3p) Complète. Noteer de juiste vorm van ‘être’ op je proefwerkblaadje. 

1. Vous êtes au collège.

2. Je suis aussi au collège.

3.* Et toi, tu es où ?

D (3p)            Traduis en français.

1    wij zijn  = on est / nous sommes

2    zij zijn   = ils sont / elles sont
3*    hij is    = il est

E (7p)           Traduis les phrases.

1    Tu es en quelle classe?

2*   Je suis en cinquième.

3    Tu as quelles matières le mardi ?

4    Le mardi j'ai français, dessin et histoire.

F  (4p)  Remplis le verbe. Schrijf de juiste vorm van ‘avoir’  OF  ‘être’ op.

1      J’  AI un portable.

2      Madame Buis  EST une prof géniale.
3      Nous AVONS une cantine à l’école.
4*     Ils  SONT sévères.

G (16p)     Traduis les mots.   
1    une école = een school
2    sympa     = aardig
3    nous aimons= wij houden van
4    il porte        = hij draagt
5    la biologie   = biologie
6    tomber       = vallen
7    les cours     = de lessen
8    *le sac à dos = de rugzak/de rugtas

G (16p)     Traduis les mots.   
9    Engels  = l'anglais
10    ik eet  = je mange
11    praten  = parler
12    een huis  = une maison
13    ik ga      = je vais
14    eerste    = premier
15    wiskunde = les maths
16    *de klas   = la classe

Huiswerk:

Nakijken opdrachten die je vandaag moest afhebben

Leren voor het s.o.