Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Nederlands
week 41
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen?
Maandag
Bespreken examen presenteren periode 2
Extra oefenen spelling (woensdag toets)
Woensdag
Toets spelling 3F
Verder werken aan presentatie
Slide 2 - Diapositive
Examen presenteren
Tijdens de online lessen in periode 2
Planning wordt gemaakt door de docent
Presentatie wordt opgenomen t.b.v. examendossier
Slide 3 - Diapositive
Eisen
De presentatie moet 8 tot 10 minuten duren (na 8 minuten een seintje dat je nog 2 minuten tijd hebt)
Na afloop kunnen de beoordelaars vragen stellen. Deze vallen buiten de presentatietijd.
Je moet een presentatieprogramma, zoals PowerPoint, gebruiken om de inhoud van de presentatie te ondersteunen.
Je mag een blaadje met steekwoorden gebruiken tijdens de presentatie.
Slide 4 - Diapositive
Beoordeling
Je presentatie wordt beoordeeld op:
inhoud;
structuur;
spreekvaardigheid;
digitale presentatie.
Als je presentatie te kort of te lang is krijg je een aftrekpunt.
Slide 5 - Diapositive
Hoe bouw je een presentatie op?
PowerPoint:
Vorm aantrekkelijk voor kijker: kleurgebruik, niet te veel tekst
Inhoud Spreekplan:
maak een voorblad (naam, klas, titel)
Wie ben ik en wat ga ik doen en waarom: stel jezelf voor, inhoud presentatie doornemen, wanneer vragen stellen?
Verwerk deelonderwerpen (volgende sheet)
Sluit af met een advies dat je de school geeft en geef gelegenheid tot het stellen van vragen.
Slide 6 - Diapositive
De opdracht
In de presentatie:
Beschrijf een ontwikkeling in je vakgebied;
Beschrijf het effect van de ontwikkeling op de beroepspraktijk en ondersteun je dit met voorbeelden uit de stage(s) of werk;
Beschrijf je welke kennis en vaardigheden de ontwikkeling vereist van de beroepsbeoefenaar;
Sluit je de presentatie af door de docenten advies te geven hoe zij kunnen inspelen op de ontwikkeling, zodat de opleiding studenten beter voorbereidt op de beroepspraktijk.
Slide 7 - Diapositive
Let op:
Praat hard genoeg
Spreek duidelijk (als je onverstaanbaar bent, wordt de presentatie niet beoordeeld)
Niet voorlezen (als je de presentatie voorleest, wordt deze niet beoordeeld)
Slide 8 - Diapositive
Vragen over de presentatie
Slide 9 - Diapositive
Spelling oefenen
Trema
Koppelteken
Weglatingsstreepje
Persoonsvorm (vt & tt)
Voltooid deelwoord
Slide 10 - Diapositive
Gebruik je een trema of niet? Plaats zonodig een trema.
Tegen de hoofdverdachte werd twintig jaar celstraf geeist.
Slide 11 - Question ouverte
Gebruik je een trema of niet? Plaats zonodig een trema.
Wat moet je doen als je ziekmelding niet wordt geaccepteerd?
Slide 12 - Question ouverte
Gebruik je een trema of niet? Plaats zonodig een trema. Het geluksgevoel van kinderen wordt beinvloed door de omgeving waarin zij leven.
Slide 13 - Question ouverte
De volgende 3 opdrachten gaan over het wel of niet plaatsen van een koppelteken.
Slide 14 - Diapositive
Aan elkaar of koppelteken?
In een zon | overgoten stadion won Dapfne Schippers haar eerste wedstrijd.
A
Zon overgoten
B
Zon-overgoten
C
Zonovergoten
Slide 15 - Quiz
Aan elkaar of koppelteken?
De auto | industrie geeft jaarlijks 1,2 miljard euro uit aan sport| sponsoring.
A
auto-industrie
B
autoïndustrie
C
autoindustrie
Slide 16 - Quiz
Aan elkaar of koppelteken?
Klanten kloppen aan bij ons reclame | bureau voor advies.
A
reclame bureau
B
reclamebureau
C
reclame-bureau
Slide 17 - Quiz
De volgende drie opdrachten gaan over het weglatingsstreepje
Slide 18 - Diapositive
Plaats zo mogelijk een weglatingstreepje:
kantoorartikelen en computerartikelen
Slide 19 - Question ouverte
Plaats als het nodig is een weglatingstreepje:
dikke boeken en dunne boeken
Slide 20 - Question ouverte
Plaats zo mogelijk een weglatingstreepje:
opbouwen en afbouwen
Slide 21 - Question ouverte
De volgende opdrachten gaan over de persoonsvorm
Slide 22 - Diapositive
Wijs de persoonsvorm(en) aan in de volgende zin:
Ik richt mijn blik vooral op de toekomst.
A
Ik
B
richt
C
mijn blik
D
de toekomst
Slide 23 - Quiz
Wijs de persoonsvorm(en) aan in de volgende zin:
Eerst verzamelt zij de belangrijkste gegevens.
A
Eerst
B
zij
C
verzamelt
D
de belangrijkste gegevens
Slide 24 - Quiz
Wijs de persoonsvorm(en) aan in de volgende zin:
Jij maakt geen goede indruk met dit rapport
A
Jij
B
maakt
C
indruk
D
dit rapport
Slide 25 - Quiz
Vul in (vt):
Het .....................(beangstigen) me toen ik ........................... (bedenken) hoeveel keuzes ik had
Slide 26 - Question ouverte
Wat is juist (vt)?
Hij was zo bang dat de computer weer ..........(vastlopen), dat hij de resultaten elke minuut .........(saven)
A
vast liep
B
vastliep
Slide 27 - Quiz
Vul in (vt):
Doe blunder van jou ......... (kosten) mij vorig jaar mijn baan
Slide 28 - Question ouverte
De volgende opdrachten gaan over het voltooid deelwoord
Slide 29 - Diapositive
Voltooid deelwoord, vul de juiste werkwoordsvorm in:
Op de website kunt u zien of de gemeente uw fiets heeft ..........(verwijderen).
Slide 30 - Question ouverte
Voltooid deelwoord, vul de juiste werkwoordsvorm in:
Ons bedrijf is ..............(specialiseren) in de productie van kinderkleding.
Slide 31 - Question ouverte
Voltooid deelwoord, vul de juiste werkwoordsvorm in:
Mijn oma heeft haar hele leven Indonesisch ...........(koken).