Lezen H3 en 4 signaalwoorden en verbanden

                                     H3 en 4 Lezen
                     Verbanden en signaalwoorden oefenen

Doel van deze les:
 -Je weet hoe je het onderwerp van een tekst vindt
- Je weet hoe je de hoofdgedachte van een tekst kunt  vinden
- Je kunt verschillende verbanden herkennen
- Je kunt verschillende signaalwoorden herkennen

1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

                                     H3 en 4 Lezen
                     Verbanden en signaalwoorden oefenen

Doel van deze les:
 -Je weet hoe je het onderwerp van een tekst vindt
- Je weet hoe je de hoofdgedachte van een tekst kunt  vinden
- Je kunt verschillende verbanden herkennen
- Je kunt verschillende signaalwoorden herkennen

Slide 1 - Diapositive

Waar en hoe vind je het onderwerp van een tekst?

Slide 2 - Question ouverte

Vaak kun je het onderwerp al vinden zonder de tekst in zijn geheel te lezen . 

Je kunt kijken naar de titel, de eerste alinea, de tussenkopjes en de plaatjes. 

Meestal heb je dan al een goed beeld van waar de tekst over zal gaan en kun je dit in één of enkele woorden beschrijven.

Slide 3 - Diapositive

Hoe vind je de hoofdgedachte van een tekst?

Slide 4 - Question ouverte

Wat wordt er in de tekst verteld over [onderwerp X]?

Wanneer het je gelukt is om het antwoord op deze vraag goed samengevat in één zin te formuleren, dan heb je de hoofdgedachte van de tekst te pakken. 

De hoofdgedachte is dus altijd een hele zin met daarin het onderwerp

Slide 5 - Diapositive

Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

Slide 6 - Question ouverte

Voordat je kunt nadenken over de hoofdgedachte, moet je eerst het onderwerp van de tekst vinden. Het is niet zo dat er slechts één antwoord goed is. Belangrijk is wel dat je onderwerp geen volledige zin is. Het onderwerp van deze tekst kan zijn ‘(het nut van) sportlessen op school’.
Om  de hoofdgedachte van de tekst te vinden, stel je jezelf de volgende vraag:
Wat wordt er in deze tekst verteld over (het nut van) sportlessen op school?
Het antwoord op deze vraag vat je in één zin samen. Een goede hoofdgedachte is bijvoorbeeld: ‘Zowel op de basisschool als op de middelbare school zijn sportlessen erg nuttig’.

Slide 7 - Diapositive

Een signaalwoord is een woord of woordgroep waarmee een bepaald verband wordt aangegeven tussen verschillende alinea’s of zinnen. 
Door signaalwoorden kun je als lezer ‘signaleren’ dat er in de tekst sprake is van bijvoorbeeld een tegenstelling, een opsomming  een voorbeeld of een oorzaak en gevolg. Er zijn héél veel verschillende signaalwoorden. We onderscheiden signaalwoorden op basis van het verband dat ze aangeven. 
Zo zijn er bijvoorbeeld signaalwoorden voor opsommingen, vergelijkingen, conclusies, etc. Een signaalwoord wordt ook wel een ‘verbindingswoord’ 

Slide 8 - Diapositive

Noem 4 signaalwoorden van opsomming

Slide 9 - Question ouverte

 Signaalwoorden opsomming:

en, ook, verder, ten eerste/ten tweede, in de eerste plaats/in de tweede plaats, daarnaast, bovendien, vervolgens, ten slotte, als laatste.


Voorbeeld: daarnaast houd ik ook veel van boerenkool en vissticks.

Slide 10 - Diapositive

Noem 4 signaalwoorden van tegenstelling

Slide 11 - Question ouverte

Signaalwoorden tegenstelling: 

maar, echter, toch, niettemin, desondanks, daarentegen, enerzijds, hoewel, ofschoon, integendeel.


Voorbeeld: [...] maar zuurkool vind ik heel vies.

Slide 12 - Diapositive

Noem 4 signaalwoorden van
oorzaak-gevolg

Slide 13 - Question ouverte

Oorzaak, gevolg


Signaalwoorden: want, doordat, daardoor, waardoor, dat komt door, als gevolg van, ten gevolge van.

Voorbeeld: soms geeft de docent op vrijdag huiswerk voor maandag, waardoor mijn weekendplannen in het water vallen.

Slide 14 - Diapositive

Noem 4 signaalwoorden van voorbeelden

Slide 15 - Question ouverte

signaalwoorden voorbeeld,reden, verklaring, argument

 omdat, want, namelijk, daarom, aangezien, op grond van, immers, om die reden.

Voorbeeld: om die reden is hij mijn minst favoriete docent.

Slide 16 - Diapositive